casal, par, parelha {zn.} paar
tweetal
stel
span
koppel
stelletje [o]
duo [o]
Eu comprei um par de botas.
Ik kocht een paar laarzen.
Tom guarda um par de sapatos extra no porta-malas do seu carro.
Tom bewaart een extra paar schoenen in de achterbak van zijn auto.