Vertaling van passado

Inhoud:

Portugees
Nederlands
passado {bn.}
gewezen
voormalig
vroeger 
passado, seco {bn.}
adellijk 
benauwd 
goor
gortig
muf
oud 
oudbakken
smoezelig
passado {bn.}
afgelopen 
laatstleden
verleden
verschenen
vervlogen
voorbij
passado {zn.}
verleden
verleden tijd
Não se preocupe com o passado.
Maak je geen zorgen over het verleden.
Deixe o passado para trás e siga em frente.
Laat het verleden achter je en ga door.


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Eu me mudei mês passado.

Ik verhuisde een maand geleden.

Não se preocupe com o passado.

Maak je geen zorgen over het verleden.

O pai dele morreu no ano passado.

Zijn vader is vorig jaar overleden.

Ela estava na América mês passado.

Ze was afgelopen maand in Amerika.

O pai dele morreu no ano passado.

Zijn vader is vorig jaar overleden.

Havia muita neve no ano passado.

Er was veel sneeuw vorig jaar.

A economia japonesa cresceu em 4% no ano passado.

De Japanse economie is vorig jaar met 4 % gegroeid.

Deixe o passado para trás e siga em frente.

Laat het verleden achter je en ga door.

A irmã mais velha dela casou-se o mês passado.

Zijn oudere zus is afgelopen maand getrouwd.

Deixe o passado para trás e preocupe-se com o presente.

Laat het verleden achter je en zorg je maar voor het heden.

O passado só pode ser conhecido, não mudado. O futuro só pode ser mudado, não conhecido.

Het verleden kan men slechts kennen, niet veranderen. De toekomst kan men slechts veranderen, niet kennen.

Será que haverá mais neve este ano do que no ano passado?

Ik vraag me af of er dit jaar meer sneeuw valt dan vorig jaar.


Gerelateerd aan passado

seco