Vertaling van pessoa
Voorbeelden in zinsverband
Você é uma pessoa.
Gij zijt een persoon.
Quem é essa pessoa?
Wie is die persoon?
Ele foi lá em pessoa.
Hij ging er persoonlijk naartoe.
Você pegou a pessoa errada.
Je hebt de verkeerde persoon.
Tom é uma boa pessoa.
Tom is een goede vent.
Não reconheço nenhuma pessoa na foto.
Ik herken niemand op de afbeelding
Por favor, peça a outra pessoa.
Vraag alsjeblieft iemand anders.
Sou uma pessoa que vive o agora.
Ik ben iemand die leeft bij het moment.
Quantas vezes por minuto uma pessoa pisca em média?
Hoe vaak knippert een mens gemiddeld per minuut met zijn ogen?
Este verbo é normalmente usado apenas na terceira pessoa.
Dit werkwoord wordt gewoonlijk alleen gebruikt in de derde persoon.
Quem tem o maior cérebro: um elefante ou uma pessoa?
Wie heeft de grootste hersenen, een olifant of een mens?
Pare de me ver como uma pessoa comum.
Hou op me als een "normaal" iemand te zien!
Eu sou uma pessoa que tem muitos defeitos, esses defeitos podem ser facilmente corrigidos.
Ik ben een mens met tekortkomingen, maar het zijn tekortkomingen die makkelijk verholpen kunnen worden.
Se você empresta $20 e nunca mais vê essa pessoa, provavelmente valeu a pena.
Als je iemand $20 uitleent en je ziet die persoon daarna nooit meer, dan was het dat waarschijnlijk waard.
Toda pessoa, sem nenhuma discriminação, tem direito a igual remuneração por igual trabalho.
Iedereen heeft het recht op gelijke verloning, zonder discriminatie.