Vertaling van professor
Voorbeelden in zinsverband
Eu sou professor também.
Ik ben ook leraar.
Ele é professor?
Is hij een leerkracht?
Ele é professor.
Hij is leraar.
Meu irmão é professor.
Mijn broer is leraar.
Quem é seu professor?
Wie is jouw leraar?
Quem é seu professor?
Wie is jouw leraar?
Eu não sou professor.
Ik ben geen leraar.
O nosso professor parece muito novo.
Onze lerares ziet er heel jong uit.
Meu professor de chinês é um homem.
Mijn leraar Chinees is een man.
Eu não sou médico, mas professor.
Ik ben geen dokter, maar een leraar.
Eu não sou médico, mas professor.
Ik ben geen dokter, maar leraar.
O nome do professor era Sr. Grey.
De leraar heette meneer Grey.
Ganhou um relógio de ouro do professor.
Hij kreeg van de leraar een gouden polshorloge.
Quero ser um médico, um enfermeiro ou um professor.
Ik wil dokter worden, of verpleger, of leraar.
Considerando todas as coisas, ele é um bom professor.
Alles bij elkaar genomen, is hij een goede leerkracht.