Vertaling van tirar
Inhoud:
Portugees
Nederlands
tirar {ww.}
scheppen
ontlenen
putten
hozen
ontlenen
putten
hozen
descontar, tirar {ww.}
wegnemen
rissen
ritsen
afhalen
rissen
ritsen
afhalen
arrancar, tirar, rasgar {ww.}
uitscheuren
uittrekken
uitrukken
uittrekken
uitrukken
Vou pegar esse guarda-chuva.
Ik zal deze paraplu nemen.
Você deve pegar o ônibus número 5.
Jullie moeten bus 5 nemen.
sacar, puxar, tirar {ww.}
trekken
Voorbeelden in zinsverband
Portugees
Nederlands
Eu tenho que tirar meus sapatos aqui?
Moet ik hier mijn schoenen uitdoen?
Vou tirar folga amanhã à tarde.
Ik neem morgenmiddag vrij.
Ela quer tirar a carteira de motorista.
Ze wou een rijbewijs halen.
É nosso costume tirar os sapatos antes de entrar na casa.
Het is ons gebruik om onze schoenen uit te doen voor we het huis binnengaan.
Quando você estiver ficando parecido com a sua foto do seu passaporte, está na hora de tirar uma folga.
Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.