Vertaling van viagem

Inhoud:

Portugees
Nederlands
viagem {zn.}
tocht
rit
viagem {zn.}
rit
rijtoer
viagem {zn.}
reis 
trip
toer
tocht
Ela saiu de viagem por alguns dias.
Voor enkele dagen is ze op reis vertrokken.
Como você está? Teve uma boa viagem?
Hoe gaat het met u? Hebt u een goede reis gehad?


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Ela saiu de viagem por alguns dias.

Voor enkele dagen is ze op reis vertrokken.

Como você está? Teve uma boa viagem?

Hoe gaat het met u? Hebt u een goede reis gehad?

Ao fim da viagem, estávamos com muita sede.

Tegen het einde van de excursie hadden we al erg veel dorst.

O Titanic afundou na sua primeira viagem. Era um navio enorme.

De Titanic zonk tijdens haar maidentrip. Ze was een groot schip.

Fui convidado para uma viagem no exterior, mas eu não quero ir.

Ik ben uitgenodigd om naar het buitenland te gaan, maar ik wil niet.

Vou adiar minha viagem para a Escócia até que lá esteja mais quente.

Ik stel mijn reis naar Schotland uit tot het warmer is.