Vertaling van snacka

Inhoud:

Zweeds
Nederlands
prata, snacka {ww.}
praten 
keuvelen
babbelen 
Hon började prata med hunden.
Ze begon tegen de hond te praten.
prata, snacka {ww.}
kwaadspreken
kletsen 
snäcka {zn.}
slakkehuis
schelp 
kinkhoorn
schaal
huisje [o]
snigel, snäcka {zn.}
huisjesslak [v]
slak  [v]


Gerelateerd aan snacka

prata - snäcka - snigel