Vervoeging van ablenken
Onbepaalde wijs (infinitief): ablenken
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich lenke ab
- du lenkst ab
- er/sie/es lenkt ab
- wir lenken ab
- ihr lenkt ab
- sie lenken ab
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leid af
- jij leidt af
- hij/zij/het leidt af
- wij leiden af
- jullie leiden af
- zij leiden af
Präteritum Indikativ
- ich lenkte ab
- du lenktest ab
- er/sie/es lenkte ab
- wir lenkten ab
- ihr lenktet ab
- sie lenkten ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik leidde af
- jij leidde af
- hij/zij/het leidde af
- wij leidden af
- jullie leidden af
- zij leidden af
Perfekt Indikativ
- ich habe abgelenkt
- du hast abgelenkt
- er/sie/es hat abgelenkt
- wir haben abgelenkt
- ihr habt abgelenkt
- sie haben abgelenkt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeleid
- jij hebt afgeleid
- hij/zij/het heeft afgeleid
- wij hebben afgeleid
- jullie hebben afgeleid
- zij hebben afgeleid
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte abgelenkt
- du hattest abgelenkt
- er/sie/es hatte abgelenkt
- wir hatten abgelenkt
- ihr hattet abgelenkt
- sie hatten abgelenkt
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeleid
- jij had afgeleid
- hij/zij/het had afgeleid
- wij hadden afgeleid
- jullie hadden afgeleid
- zij hadden afgeleid
Futur I Indikativ
- ich werde ablenken
- du wirst ablenken
- er/sie/es wird ablenken
- wir werden ablenken
- ihr werdet ablenken
- sie werden ablenken
Toekomende tijd I
- ik zal afleiden
- jij zult afleiden
- hij/zij/het zal afleiden
- wij zullen afleiden
- jullie zullen afleiden
- zij zullen afleiden
Futur II Indikativ
- ich werde abgelenkt haben
- du wirst abgelenkt haben
- er/sie/es wird abgelenkt haben
- wir werden abgelenkt haben
- ihr werdet abgelenkt haben
- sie werden abgelenkt haben
Toekomende tijd II
- ik zal afgeleid hebben
- jij zult afgeleid hebben
- hij/zij/het zal afgeleid hebben
- wij zullen afgeleid hebben
- jullie zullen afgeleid hebben
- zij zullen afgeleid hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ablenken
- du würdest ablenken
- er/sie/es würde ablenken
- wir würden ablenken
- ihr würdet ablenken
- sie würden ablenken
Conditionalis I
- ik zou afleiden
- jij zou afleiden
- hij/zij/het zou afleiden
- wij zouden afleiden
- jullie zouden afleiden
- zij zouden afleiden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde abgelenkt haben
- du würdest abgelenkt haben
- er/sie/es würde abgelenkt haben
- wir würden abgelenkt haben
- ihr würdet abgelenkt haben
- sie würden abgelenkt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeleid
- jij zou hebben afgeleid
- hij/zij/het zou hebben afgeleid
- wij zouden hebben afgeleid
- jullie zouden hebben afgeleid
- zij zouden hebben afgeleid
Imperativ
- du lenk(e) ab
- ihr lenkt ab
Imperatief
- jij leid af
- jullie leidt af