Vervoeging van anbauen
Onbepaalde wijs (infinitief): anbauen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich baue an
- du baust an
- er/sie/es baut an
- wir bauen an
- ihr baut an
- sie bauen an
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dresseer
- jij dresseert
- hij/zij/het dresseert
- wij dresseren
- jullie dresseren
- zij dresseren
Präteritum Indikativ
- ich baute an
- du bautest an
- er/sie/es baute an
- wir bauten an
- ihr bautet an
- sie bauten an
Onvoltooid verleden tijd
- ik dresseerde
- jij dresseerde
- hij/zij/het dresseerde
- wij dresseerden
- jullie dresseerden
- zij dresseerden
Perfekt Indikativ
- ich habe angebaut
- du hast angebaut
- er/sie/es hat angebaut
- wir haben angebaut
- ihr habt angebaut
- sie haben angebaut
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedresseerd
- jij hebt gedresseerd
- hij/zij/het heeft gedresseerd
- wij hebben gedresseerd
- jullie hebben gedresseerd
- zij hebben gedresseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angebaut
- du hattest angebaut
- er/sie/es hatte angebaut
- wir hatten angebaut
- ihr hattet angebaut
- sie hatten angebaut
Voltooid verleden tijd
- ik had gedresseerd
- jij had gedresseerd
- hij/zij/het had gedresseerd
- wij hadden gedresseerd
- jullie hadden gedresseerd
- zij hadden gedresseerd
Futur I Indikativ
- ich werde anbauen
- du wirst anbauen
- er/sie/es wird anbauen
- wir werden anbauen
- ihr werdet anbauen
- sie werden anbauen
Toekomende tijd I
- ik zal dresseren
- jij zult dresseren
- hij/zij/het zal dresseren
- wij zullen dresseren
- jullie zullen dresseren
- zij zullen dresseren
Futur II Indikativ
- ich werde angebaut haben
- du wirst angebaut haben
- er/sie/es wird angebaut haben
- wir werden angebaut haben
- ihr werdet angebaut haben
- sie werden angebaut haben
Toekomende tijd II
- ik zal gedresseerd hebben
- jij zult gedresseerd hebben
- hij/zij/het zal gedresseerd hebben
- wij zullen gedresseerd hebben
- jullie zullen gedresseerd hebben
- zij zullen gedresseerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde anbauen
- du würdest anbauen
- er/sie/es würde anbauen
- wir würden anbauen
- ihr würdet anbauen
- sie würden anbauen
Conditionalis I
- ik zou dresseren
- jij zou dresseren
- hij/zij/het zou dresseren
- wij zouden dresseren
- jullie zouden dresseren
- zij zouden dresseren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angebaut haben
- du würdest angebaut haben
- er/sie/es würde angebaut haben
- wir würden angebaut haben
- ihr würdet angebaut haben
- sie würden angebaut haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gedresseerd
- jij zou hebben gedresseerd
- hij/zij/het zou hebben gedresseerd
- wij zouden hebben gedresseerd
- jullie zouden hebben gedresseerd
- zij zouden hebben gedresseerd
Imperativ
- du bau(e) an
- ihr baut an
Imperatief
- jij dresseer
- jullie dresseert