Vervoeging van betonen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich betone
  • du betonst
  • er/sie/es betont
  • wir betonen
  • ihr betont
  • sie betonen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik accentueer
  • jij accentueert
  • hij/zij/het accentueert
  • wij accentueren
  • jullie accentueren
  • zij accentueren

Präteritum Indikativ

  • ich betonte
  • du betontest
  • er/sie/es betonte
  • wir betonten
  • ihr betontet
  • sie betonten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik accentueerde
  • jij accentueerde
  • hij/zij/het accentueerde
  • wij accentueerden
  • jullie accentueerden
  • zij accentueerden

Perfekt Indikativ

  • ich habe betont
  • du hast betont
  • er/sie/es hat betont
  • wir haben betont
  • ihr habt betont
  • sie haben betont

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geaccentueerd
  • jij hebt geaccentueerd
  • hij/zij/het heeft geaccentueerd
  • wij hebben geaccentueerd
  • jullie hebben geaccentueerd
  • zij hebben geaccentueerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte betont
  • du hattest betont
  • er/sie/es hatte betont
  • wir hatten betont
  • ihr hattet betont
  • sie hatten betont

Voltooid verleden tijd

  • ik had geaccentueerd
  • jij had geaccentueerd
  • hij/zij/het had geaccentueerd
  • wij hadden geaccentueerd
  • jullie hadden geaccentueerd
  • zij hadden geaccentueerd

Futur I Indikativ

  • ich werde betonen
  • du wirst betonen
  • er/sie/es wird betonen
  • wir werden betonen
  • ihr werdet betonen
  • sie werden betonen

Toekomende tijd I

  • ik zal accentueren
  • jij zult accentueren
  • hij/zij/het zal accentueren
  • wij zullen accentueren
  • jullie zullen accentueren
  • zij zullen accentueren

Futur II Indikativ

  • ich werde betont haben
  • du wirst betont haben
  • er/sie/es wird betont haben
  • wir werden betont haben
  • ihr werdet betont haben
  • sie werden betont haben

Toekomende tijd II

  • ik zal geaccentueerd hebben
  • jij zult geaccentueerd hebben
  • hij/zij/het zal geaccentueerd hebben
  • wij zullen geaccentueerd hebben
  • jullie zullen geaccentueerd hebben
  • zij zullen geaccentueerd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde betonen
  • du würdest betonen
  • er/sie/es würde betonen
  • wir würden betonen
  • ihr würdet betonen
  • sie würden betonen

Conditionalis I

  • ik zou accentueren
  • jij zou accentueren
  • hij/zij/het zou accentueren
  • wij zouden accentueren
  • jullie zouden accentueren
  • zij zouden accentueren

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde betont haben
  • du würdest betont haben
  • er/sie/es würde betont haben
  • wir würden betont haben
  • ihr würdet betont haben
  • sie würden betont haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben geaccentueerd
  • jij zou hebben geaccentueerd
  • hij/zij/het zou hebben geaccentueerd
  • wij zouden hebben geaccentueerd
  • jullie zouden hebben geaccentueerd
  • zij zouden hebben geaccentueerd

Imperativ

  • du beton(e)
  • ihr betont

Imperatief

  • jij accentueer
  • jullie accentueert