Vervoeging van bevorteilen
Onbepaalde wijs (infinitief): bevorteilen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich bevorteile
- du bevorteilst
- er/sie/es bevorteilt
- wir bevorteilen
- ihr bevorteilt
- sie bevorteilen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik begunstig
- jij begunstigt
- hij/zij/het begunstigt
- wij begunstigen
- jullie begunstigen
- zij begunstigen
Präteritum Indikativ
- ich bevorteilte
- du bevorteiltest
- er/sie/es bevorteilte
- wir bevorteilten
- ihr bevorteiltet
- sie bevorteilten
Onvoltooid verleden tijd
- ik begunstigde
- jij begunstigde
- hij/zij/het begunstigde
- wij begunstigden
- jullie begunstigden
- zij begunstigden
Perfekt Indikativ
- ich habe bevorteilt
- du hast bevorteilt
- er/sie/es hat bevorteilt
- wir haben bevorteilt
- ihr habt bevorteilt
- sie haben bevorteilt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb begunstigd
- jij hebt begunstigd
- hij/zij/het heeft begunstigd
- wij hebben begunstigd
- jullie hebben begunstigd
- zij hebben begunstigd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte bevorteilt
- du hattest bevorteilt
- er/sie/es hatte bevorteilt
- wir hatten bevorteilt
- ihr hattet bevorteilt
- sie hatten bevorteilt
Voltooid verleden tijd
- ik had begunstigd
- jij had begunstigd
- hij/zij/het had begunstigd
- wij hadden begunstigd
- jullie hadden begunstigd
- zij hadden begunstigd
Futur I Indikativ
- ich werde bevorteilen
- du wirst bevorteilen
- er/sie/es wird bevorteilen
- wir werden bevorteilen
- ihr werdet bevorteilen
- sie werden bevorteilen
Toekomende tijd I
- ik zal begunstigen
- jij zult begunstigen
- hij/zij/het zal begunstigen
- wij zullen begunstigen
- jullie zullen begunstigen
- zij zullen begunstigen
Futur II Indikativ
- ich werde bevorteilt haben
- du wirst bevorteilt haben
- er/sie/es wird bevorteilt haben
- wir werden bevorteilt haben
- ihr werdet bevorteilt haben
- sie werden bevorteilt haben
Toekomende tijd II
- ik zal begunstigd hebben
- jij zult begunstigd hebben
- hij/zij/het zal begunstigd hebben
- wij zullen begunstigd hebben
- jullie zullen begunstigd hebben
- zij zullen begunstigd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde bevorteilen
- du würdest bevorteilen
- er/sie/es würde bevorteilen
- wir würden bevorteilen
- ihr würdet bevorteilen
- sie würden bevorteilen
Conditionalis I
- ik zou begunstigen
- jij zou begunstigen
- hij/zij/het zou begunstigen
- wij zouden begunstigen
- jullie zouden begunstigen
- zij zouden begunstigen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde bevorteilt haben
- du würdest bevorteilt haben
- er/sie/es würde bevorteilt haben
- wir würden bevorteilt haben
- ihr würdet bevorteilt haben
- sie würden bevorteilt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben begunstigd
- jij zou hebben begunstigd
- hij/zij/het zou hebben begunstigd
- wij zouden hebben begunstigd
- jullie zouden hebben begunstigd
- zij zouden hebben begunstigd
Imperativ
- du bevorteil(e)
- ihr bevorteilt
Imperatief
- jij begunstig
- jullie begunstigt