Vervoeging van chartern
Onbepaalde wijs (infinitief): chartern
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich chart(e)re
- du charterst
- er/sie/es chartert
- wir chartern
- ihr chartert
- sie chartern
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik charter
- jij chartert
- hij/zij/het chartert
- wij charteren
- jullie charteren
- zij charteren
Präteritum Indikativ
- ich charterte
- du chartertest
- er/sie/es charterte
- wir charterten
- ihr chartertet
- sie charterten
Onvoltooid verleden tijd
- ik charterde
- jij charterde
- hij/zij/het charterde
- wij charterden
- jullie charterden
- zij charterden
Perfekt Indikativ
- ich habe gechartert
- du hast gechartert
- er/sie/es hat gechartert
- wir haben gechartert
- ihr habt gechartert
- sie haben gechartert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecharterd
- jij hebt gecharterd
- hij/zij/het heeft gecharterd
- wij hebben gecharterd
- jullie hebben gecharterd
- zij hebben gecharterd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gechartert
- du hattest gechartert
- er/sie/es hatte gechartert
- wir hatten gechartert
- ihr hattet gechartert
- sie hatten gechartert
Voltooid verleden tijd
- ik had gecharterd
- jij had gecharterd
- hij/zij/het had gecharterd
- wij hadden gecharterd
- jullie hadden gecharterd
- zij hadden gecharterd
Futur I Indikativ
- ich werde chartern
- du wirst chartern
- er/sie/es wird chartern
- wir werden chartern
- ihr werdet chartern
- sie werden chartern
Toekomende tijd I
- ik zal charteren
- jij zult charteren
- hij/zij/het zal charteren
- wij zullen charteren
- jullie zullen charteren
- zij zullen charteren
Futur II Indikativ
- ich werde gechartert haben
- du wirst gechartert haben
- er/sie/es wird gechartert haben
- wir werden gechartert haben
- ihr werdet gechartert haben
- sie werden gechartert haben
Toekomende tijd II
- ik zal gecharterd hebben
- jij zult gecharterd hebben
- hij/zij/het zal gecharterd hebben
- wij zullen gecharterd hebben
- jullie zullen gecharterd hebben
- zij zullen gecharterd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde chartern
- du würdest chartern
- er/sie/es würde chartern
- wir würden chartern
- ihr würdet chartern
- sie würden chartern
Conditionalis I
- ik zou charteren
- jij zou charteren
- hij/zij/het zou charteren
- wij zouden charteren
- jullie zouden charteren
- zij zouden charteren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gechartert haben
- du würdest gechartert haben
- er/sie/es würde gechartert haben
- wir würden gechartert haben
- ihr würdet gechartert haben
- sie würden gechartert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gecharterd
- jij zou hebben gecharterd
- hij/zij/het zou hebben gecharterd
- wij zouden hebben gecharterd
- jullie zouden hebben gecharterd
- zij zouden hebben gecharterd
Imperativ
- du chart(e)re
- ihr chartert
Imperatief
- jij charter
- jullie chartert