Vervoeging van frequentieren
Onbepaalde wijs (infinitief): frequentieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich frequentiere
- du frequentierst
- er/sie/es frequentiert
- wir frequentieren
- ihr frequentiert
- sie frequentieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bezoek
- jij bezoekt
- hij/zij/het bezoekt
- wij bezoeken
- jullie bezoeken
- zij bezoeken
Präteritum Indikativ
- ich frequentierte
- du frequentiertest
- er/sie/es frequentierte
- wir frequentierten
- ihr frequentiertet
- sie frequentierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezocht
- jij bezocht
- hij/zij/het bezocht
- wij bezochten
- jullie bezochten
- zij bezochten
Perfekt Indikativ
- ich habe frequentiert
- du hast frequentiert
- er/sie/es hat frequentiert
- wir haben frequentiert
- ihr habt frequentiert
- sie haben frequentiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezocht
- jij hebt bezocht
- hij/zij/het heeft bezocht
- wij hebben bezocht
- jullie hebben bezocht
- zij hebben bezocht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte frequentiert
- du hattest frequentiert
- er/sie/es hatte frequentiert
- wir hatten frequentiert
- ihr hattet frequentiert
- sie hatten frequentiert
Voltooid verleden tijd
- ik had bezocht
- jij had bezocht
- hij/zij/het had bezocht
- wij hadden bezocht
- jullie hadden bezocht
- zij hadden bezocht
Futur I Indikativ
- ich werde frequentieren
- du wirst frequentieren
- er/sie/es wird frequentieren
- wir werden frequentieren
- ihr werdet frequentieren
- sie werden frequentieren
Toekomende tijd I
- ik zal bezoeken
- jij zult bezoeken
- hij/zij/het zal bezoeken
- wij zullen bezoeken
- jullie zullen bezoeken
- zij zullen bezoeken
Futur II Indikativ
- ich werde frequentiert haben
- du wirst frequentiert haben
- er/sie/es wird frequentiert haben
- wir werden frequentiert haben
- ihr werdet frequentiert haben
- sie werden frequentiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal bezocht hebben
- jij zult bezocht hebben
- hij/zij/het zal bezocht hebben
- wij zullen bezocht hebben
- jullie zullen bezocht hebben
- zij zullen bezocht hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde frequentieren
- du würdest frequentieren
- er/sie/es würde frequentieren
- wir würden frequentieren
- ihr würdet frequentieren
- sie würden frequentieren
Conditionalis I
- ik zou bezoeken
- jij zou bezoeken
- hij/zij/het zou bezoeken
- wij zouden bezoeken
- jullie zouden bezoeken
- zij zouden bezoeken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde frequentiert haben
- du würdest frequentiert haben
- er/sie/es würde frequentiert haben
- wir würden frequentiert haben
- ihr würdet frequentiert haben
- sie würden frequentiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bezocht
- jij zou hebben bezocht
- hij/zij/het zou hebben bezocht
- wij zouden hebben bezocht
- jullie zouden hebben bezocht
- zij zouden hebben bezocht
Imperativ
- du frequentiere
- ihr frequentiert
Imperatief
- jij bezoek
- jullie bezoekt