Vervoeging van gleichen
Onbepaalde wijs (infinitief): gleichen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich gleiche
- du gleichst
- er/sie/es gleicht
- wir gleichen
- ihr gleicht
- sie gleichen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lijk
- jij lijkt
- hij/zij/het lijkt
- wij lijken
- jullie lijken
- zij lijken
Präteritum Indikativ
- ich glich
- du glichst
- er/sie/es glich
- wir glichen
- ihr glicht
- sie glichen
Onvoltooid verleden tijd
- ik leek
- jij leek
- hij/zij/het leek
- wij leken
- jullie leken
- zij leken
Perfekt Indikativ
- ich habe geglichen
- du hast geglichen
- er/sie/es hat geglichen
- wir haben geglichen
- ihr habt geglichen
- sie haben geglichen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geleken
- jij hebt geleken
- hij/zij/het heeft geleken
- wij hebben geleken
- jullie hebben geleken
- zij hebben geleken
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geglichen
- du hattest geglichen
- er/sie/es hatte geglichen
- wir hatten geglichen
- ihr hattet geglichen
- sie hatten geglichen
Voltooid verleden tijd
- ik had geleken
- jij had geleken
- hij/zij/het had geleken
- wij hadden geleken
- jullie hadden geleken
- zij hadden geleken
Futur I Indikativ
- ich werde gleichen
- du wirst gleichen
- er/sie/es wird gleichen
- wir werden gleichen
- ihr werdet gleichen
- sie werden gleichen
Toekomende tijd I
- ik zal lijken
- jij zult lijken
- hij/zij/het zal lijken
- wij zullen lijken
- jullie zullen lijken
- zij zullen lijken
Futur II Indikativ
- ich werde geglichen haben
- du wirst geglichen haben
- er/sie/es wird geglichen haben
- wir werden geglichen haben
- ihr werdet geglichen haben
- sie werden geglichen haben
Toekomende tijd II
- ik zal geleken hebben
- jij zult geleken hebben
- hij/zij/het zal geleken hebben
- wij zullen geleken hebben
- jullie zullen geleken hebben
- zij zullen geleken hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde gleichen
- du würdest gleichen
- er/sie/es würde gleichen
- wir würden gleichen
- ihr würdet gleichen
- sie würden gleichen
Conditionalis I
- ik zou lijken
- jij zou lijken
- hij/zij/het zou lijken
- wij zouden lijken
- jullie zouden lijken
- zij zouden lijken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geglichen haben
- du würdest geglichen haben
- er/sie/es würde geglichen haben
- wir würden geglichen haben
- ihr würdet geglichen haben
- sie würden geglichen haben
Conditionalis II
- ik zou hebben geleken
- jij zou hebben geleken
- hij/zij/het zou hebben geleken
- wij zouden hebben geleken
- jullie zouden hebben geleken
- zij zouden hebben geleken