Vervoeging van harmonieren

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich harmoniere
  • du harmonierst
  • er/sie/es harmoniert
  • wir harmonieren
  • ihr harmoniert
  • sie harmonieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik harmonieer
  • jij harmonieert
  • hij/zij/het harmonieert
  • wij harmoniëren
  • jullie harmoniëren
  • zij harmoniëren

Präteritum Indikativ

  • ich harmonierte
  • du harmoniertest
  • er/sie/es harmonierte
  • wir harmonierten
  • ihr harmoniertet
  • sie harmonierten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik harmonieerde
  • jij harmonieerde
  • hij/zij/het harmonieerde
  • wij harmonieerden
  • jullie harmonieerden
  • zij harmonieerden

Perfekt Indikativ

  • ich habe harmoniert
  • du hast harmoniert
  • er/sie/es hat harmoniert
  • wir haben harmoniert
  • ihr habt harmoniert
  • sie haben harmoniert

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geharmonieerd
  • jij hebt geharmonieerd
  • hij/zij/het heeft geharmonieerd
  • wij hebben geharmonieerd
  • jullie hebben geharmonieerd
  • zij hebben geharmonieerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte harmoniert
  • du hattest harmoniert
  • er/sie/es hatte harmoniert
  • wir hatten harmoniert
  • ihr hattet harmoniert
  • sie hatten harmoniert

Voltooid verleden tijd

  • ik had geharmonieerd
  • jij had geharmonieerd
  • hij/zij/het had geharmonieerd
  • wij hadden geharmonieerd
  • jullie hadden geharmonieerd
  • zij hadden geharmonieerd

Futur I Indikativ

  • ich werde harmonieren
  • du wirst harmonieren
  • er/sie/es wird harmonieren
  • wir werden harmonieren
  • ihr werdet harmonieren
  • sie werden harmonieren

Toekomende tijd I

  • ik zal harmoniëren
  • jij zult harmoniëren
  • hij/zij/het zal harmoniëren
  • wij zullen harmoniëren
  • jullie zullen harmoniëren
  • zij zullen harmoniëren

Futur II Indikativ

  • ich werde harmoniert haben
  • du wirst harmoniert haben
  • er/sie/es wird harmoniert haben
  • wir werden harmoniert haben
  • ihr werdet harmoniert haben
  • sie werden harmoniert haben

Toekomende tijd II

  • ik zal geharmonieerd hebben
  • jij zult geharmonieerd hebben
  • hij/zij/het zal geharmonieerd hebben
  • wij zullen geharmonieerd hebben
  • jullie zullen geharmonieerd hebben
  • zij zullen geharmonieerd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde harmonieren
  • du würdest harmonieren
  • er/sie/es würde harmonieren
  • wir würden harmonieren
  • ihr würdet harmonieren
  • sie würden harmonieren

Conditionalis I

  • ik zou harmoniëren
  • jij zou harmoniëren
  • hij/zij/het zou harmoniëren
  • wij zouden harmoniëren
  • jullie zouden harmoniëren
  • zij zouden harmoniëren

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde harmoniert haben
  • du würdest harmoniert haben
  • er/sie/es würde harmoniert haben
  • wir würden harmoniert haben
  • ihr würdet harmoniert haben
  • sie würden harmoniert haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben geharmonieerd
  • jij zou hebben geharmonieerd
  • hij/zij/het zou hebben geharmonieerd
  • wij zouden hebben geharmonieerd
  • jullie zouden hebben geharmonieerd
  • zij zouden hebben geharmonieerd