Vervoeging van hinzutreten

Vertaling: toetreden

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich trete hinzu
  • du trittst hinzu
  • er/sie/es tritt hinzu
  • wir treten hinzu
  • ihr tretet hinzu
  • sie treten hinzu

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik treed toe
  • jij treedt toe
  • hij/zij/het treedt toe
  • wij treden toe
  • jullie treden toe
  • zij treden toe

Präteritum Indikativ

  • ich trat hinzu
  • du tratest hinzu
  • er/sie/es trat hinzu
  • wir traten hinzu
  • ihr tratet hinzu
  • sie traten hinzu

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trad toe
  • jij trad toe
  • hij/zij/het trad toe
  • wij traden toe
  • jullie traden toe
  • zij traden toe

Perfekt Indikativ

  • ich bin hinzugetreten
  • du bist hinzugetreten
  • er/sie/es ist hinzugetreten
  • wir sind hinzugetreten
  • ihr seid hinzugetreten
  • sie sind hinzugetreten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben toegetreden
  • jij bent toegetreden
  • hij/zij/het is toegetreden
  • wij zijn toegetreden
  • jullie zijn toegetreden
  • zij zijn toegetreden

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich war hinzugetreten
  • du warst hinzugetreten
  • er/sie/es war hinzugetreten
  • wir waren hinzugetreten
  • ihr wart hinzugetreten
  • sie waren hinzugetreten

Voltooid verleden tijd

  • ik was toegetreden
  • jij was toegetreden
  • hij/zij/het was toegetreden
  • wij waren toegetreden
  • jullie waren toegetreden
  • zij waren toegetreden

Futur I Indikativ

  • ich werde hinzutreten
  • du wirst hinzutreten
  • er/sie/es wird hinzutreten
  • wir werden hinzutreten
  • ihr werdet hinzutreten
  • sie werden hinzutreten

Toekomende tijd I

  • ik zal toetreden
  • jij zult toetreden
  • hij/zij/het zal toetreden
  • wij zullen toetreden
  • jullie zullen toetreden
  • zij zullen toetreden

Futur II Indikativ

  • ich werde hinzugetreten sein
  • du wirst hinzugetreten sein
  • er/sie/es wird hinzugetreten sein
  • wir werden hinzugetreten sein
  • ihr werdet hinzugetreten sein
  • sie werden hinzugetreten sein

Toekomende tijd II

  • ik zal toegetreden zijn
  • jij zult toegetreden zijn
  • hij/zij/het zal toegetreden zijn
  • wij zullen toegetreden zijn
  • jullie zullen toegetreden zijn
  • zij zullen toegetreden zijn

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde hinzutreten
  • du würdest hinzutreten
  • er/sie/es würde hinzutreten
  • wir würden hinzutreten
  • ihr würdet hinzutreten
  • sie würden hinzutreten

Conditionalis I

  • ik zou toetreden
  • jij zou toetreden
  • hij/zij/het zou toetreden
  • wij zouden toetreden
  • jullie zouden toetreden
  • zij zouden toetreden

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde hinzugetreten sein
  • du würdest hinzugetreten sein
  • er/sie/es würde hinzugetreten sein
  • wir würden hinzugetreten sein
  • ihr würdet hinzugetreten sein
  • sie würden hinzugetreten sein

Conditionalis II

  • ik zou zijn toegetreden
  • jij zou zijn toegetreden
  • hij/zij/het zou zijn toegetreden
  • wij zouden zijn toegetreden
  • jullie zouden zijn toegetreden
  • zij zouden zijn toegetreden

Imperativ

  • du tritt hinzu
  • ihr tretet hinzu

Imperatief

  • jij treed toe
  • jullie treedt toe