Vervoeging van nachgehen
Onbepaalde wijs (infinitief): nachgehen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich gehe nach
- du gehst nach
- er/sie/es geht nach
- wir gehen nach
- ihr geht nach
- sie gehen nach
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loop achter
- jij loopt achter
- hij/zij/het loopt achter
- wij lopen achter
- jullie lopen achter
- zij lopen achter
Präteritum Indikativ
- ich ging nach
- du gingst nach
- er/sie/es ging nach
- wir gingen nach
- ihr gingt nach
- sie gingen nach
Onvoltooid verleden tijd
- ik liep achter
- jij liep achter
- hij/zij/het liep achter
- wij liepen achter
- jullie liepen achter
- zij liepen achter
Perfekt Indikativ
- ich bin nachgegangen
- du bist nachgegangen
- er/sie/es ist nachgegangen
- wir sind nachgegangen
- ihr seid nachgegangen
- sie sind nachgegangen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb achtergelopen
- jij hebt achtergelopen
- hij/zij/het heeft achtergelopen
- wij hebben achtergelopen
- jullie hebben achtergelopen
- zij hebben achtergelopen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war nachgegangen
- du warst nachgegangen
- er/sie/es war nachgegangen
- wir waren nachgegangen
- ihr wart nachgegangen
- sie waren nachgegangen
Voltooid verleden tijd
- ik had achtergelopen
- jij had achtergelopen
- hij/zij/het had achtergelopen
- wij hadden achtergelopen
- jullie hadden achtergelopen
- zij hadden achtergelopen
Futur I Indikativ
- ich werde nachgehen
- du wirst nachgehen
- er/sie/es wird nachgehen
- wir werden nachgehen
- ihr werdet nachgehen
- sie werden nachgehen
Toekomende tijd I
- ik zal achterlopen
- jij zult achterlopen
- hij/zij/het zal achterlopen
- wij zullen achterlopen
- jullie zullen achterlopen
- zij zullen achterlopen
Futur II Indikativ
- ich werde nachgegangen sein
- du wirst nachgegangen sein
- er/sie/es wird nachgegangen sein
- wir werden nachgegangen sein
- ihr werdet nachgegangen sein
- sie werden nachgegangen sein
Toekomende tijd II
- ik zal achtergelopen hebben
- jij zult achtergelopen hebben
- hij/zij/het zal achtergelopen hebben
- wij zullen achtergelopen hebben
- jullie zullen achtergelopen hebben
- zij zullen achtergelopen hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde nachgehen
- du würdest nachgehen
- er/sie/es würde nachgehen
- wir würden nachgehen
- ihr würdet nachgehen
- sie würden nachgehen
Conditionalis I
- ik zou achterlopen
- jij zou achterlopen
- hij/zij/het zou achterlopen
- wij zouden achterlopen
- jullie zouden achterlopen
- zij zouden achterlopen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde nachgegangen sein
- du würdest nachgegangen sein
- er/sie/es würde nachgegangen sein
- wir würden nachgegangen sein
- ihr würdet nachgegangen sein
- sie würden nachgegangen sein
Conditionalis II
- ik zou hebben achtergelopen
- jij zou hebben achtergelopen
- hij/zij/het zou hebben achtergelopen
- wij zouden hebben achtergelopen
- jullie zouden hebben achtergelopen
- zij zouden hebben achtergelopen
Imperativ
- du geh(e) nach
- ihr geht nach
Imperatief
- jij loop achter
- jullie loopt achter