Vervoeging van narren
Onbepaalde wijs (infinitief): narren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich narre
- du narrst
- er/sie/es narrt
- wir narren
- ihr narrt
- sie narren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bedot
- jij bedot
- hij/zij/het bedot
- wij bedotten
- jullie bedotten
- zij bedotten
Präteritum Indikativ
- ich narrte
- du narrtest
- er/sie/es narrte
- wir narrten
- ihr narrtet
- sie narrten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedotte
- jij bedotte
- hij/zij/het bedotte
- wij bedotten
- jullie bedotten
- zij bedotten
Perfekt Indikativ
- ich habe genarrt
- du hast genarrt
- er/sie/es hat genarrt
- wir haben genarrt
- ihr habt genarrt
- sie haben genarrt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bedot
- jij hebt bedot
- hij/zij/het heeft bedot
- wij hebben bedot
- jullie hebben bedot
- zij hebben bedot
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte genarrt
- du hattest genarrt
- er/sie/es hatte genarrt
- wir hatten genarrt
- ihr hattet genarrt
- sie hatten genarrt
Voltooid verleden tijd
- ik had bedot
- jij had bedot
- hij/zij/het had bedot
- wij hadden bedot
- jullie hadden bedot
- zij hadden bedot
Futur I Indikativ
- ich werde narren
- du wirst narren
- er/sie/es wird narren
- wir werden narren
- ihr werdet narren
- sie werden narren
Toekomende tijd I
- ik zal bedotten
- jij zult bedotten
- hij/zij/het zal bedotten
- wij zullen bedotten
- jullie zullen bedotten
- zij zullen bedotten
Futur II Indikativ
- ich werde genarrt haben
- du wirst genarrt haben
- er/sie/es wird genarrt haben
- wir werden genarrt haben
- ihr werdet genarrt haben
- sie werden genarrt haben
Toekomende tijd II
- ik zal bedot hebben
- jij zult bedot hebben
- hij/zij/het zal bedot hebben
- wij zullen bedot hebben
- jullie zullen bedot hebben
- zij zullen bedot hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde narren
- du würdest narren
- er/sie/es würde narren
- wir würden narren
- ihr würdet narren
- sie würden narren
Conditionalis I
- ik zou bedotten
- jij zou bedotten
- hij/zij/het zou bedotten
- wij zouden bedotten
- jullie zouden bedotten
- zij zouden bedotten
Futur II Konjunktiv II
- ich würde genarrt haben
- du würdest genarrt haben
- er/sie/es würde genarrt haben
- wir würden genarrt haben
- ihr würdet genarrt haben
- sie würden genarrt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bedot
- jij zou hebben bedot
- hij/zij/het zou hebben bedot
- wij zouden hebben bedot
- jullie zouden hebben bedot
- zij zouden hebben bedot
Imperativ
- du narr(e)
- ihr narrt
Imperatief
- jij bedot
- jullie bedot