Vervoeging van onanieren

Vertaling: masturberen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich onaniere
  • du onanierst
  • er/sie/es onaniert
  • wir onanieren
  • ihr onaniert
  • sie onanieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik masturbeer
  • jij masturbeert
  • hij/zij/het masturbeert
  • wij masturberen
  • jullie masturberen
  • zij masturberen

Präteritum Indikativ

  • ich onanierte
  • du onaniertest
  • er/sie/es onanierte
  • wir onanierten
  • ihr onaniertet
  • sie onanierten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik masturbeerde
  • jij masturbeerde
  • hij/zij/het masturbeerde
  • wij masturbeerden
  • jullie masturbeerden
  • zij masturbeerden

Perfekt Indikativ

  • ich habe onaniert
  • du hast onaniert
  • er/sie/es hat onaniert
  • wir haben onaniert
  • ihr habt onaniert
  • sie haben onaniert

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemasturbeerd
  • jij hebt gemasturbeerd
  • hij/zij/het heeft gemasturbeerd
  • wij hebben gemasturbeerd
  • jullie hebben gemasturbeerd
  • zij hebben gemasturbeerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte onaniert
  • du hattest onaniert
  • er/sie/es hatte onaniert
  • wir hatten onaniert
  • ihr hattet onaniert
  • sie hatten onaniert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemasturbeerd
  • jij had gemasturbeerd
  • hij/zij/het had gemasturbeerd
  • wij hadden gemasturbeerd
  • jullie hadden gemasturbeerd
  • zij hadden gemasturbeerd

Futur I Indikativ

  • ich werde onanieren
  • du wirst onanieren
  • er/sie/es wird onanieren
  • wir werden onanieren
  • ihr werdet onanieren
  • sie werden onanieren

Toekomende tijd I

  • ik zal masturberen
  • jij zult masturberen
  • hij/zij/het zal masturberen
  • wij zullen masturberen
  • jullie zullen masturberen
  • zij zullen masturberen

Futur II Indikativ

  • ich werde onaniert haben
  • du wirst onaniert haben
  • er/sie/es wird onaniert haben
  • wir werden onaniert haben
  • ihr werdet onaniert haben
  • sie werden onaniert haben

Toekomende tijd II

  • ik zal gemasturbeerd hebben
  • jij zult gemasturbeerd hebben
  • hij/zij/het zal gemasturbeerd hebben
  • wij zullen gemasturbeerd hebben
  • jullie zullen gemasturbeerd hebben
  • zij zullen gemasturbeerd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde onanieren
  • du würdest onanieren
  • er/sie/es würde onanieren
  • wir würden onanieren
  • ihr würdet onanieren
  • sie würden onanieren

Conditionalis I

  • ik zou masturberen
  • jij zou masturberen
  • hij/zij/het zou masturberen
  • wij zouden masturberen
  • jullie zouden masturberen
  • zij zouden masturberen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde onaniert haben
  • du würdest onaniert haben
  • er/sie/es würde onaniert haben
  • wir würden onaniert haben
  • ihr würdet onaniert haben
  • sie würden onaniert haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemasturbeerd
  • jij zou hebben gemasturbeerd
  • hij/zij/het zou hebben gemasturbeerd
  • wij zouden hebben gemasturbeerd
  • jullie zouden hebben gemasturbeerd
  • zij zouden hebben gemasturbeerd

Imperativ

  • du onaniere
  • ihr onaniert

Imperatief

  • jij masturbeer
  • jullie masturbeert