Vervoeging van opfern

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • er/sie/es opfert
  • sie opfern

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het zweert af
  • zij zweren af

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es opferte
  • sie opferten

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het zwoor af
  • zij zworen af

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat geopfert
  • sie haben geopfert

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is afgezworen
  • zij zijn afgezworen

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte geopfert
  • sie hatten geopfert

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was afgezworen
  • zij waren afgezworen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird opfern
  • sie werden opfern

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal afzweren
  • zij zult afzweren

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird geopfert haben
  • sie werden geopfert haben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal afgezworen zijn
  • zij zult afgezworen zijn

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde opfern
  • sie würden opfern

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal afzweren
  • zij zullen afzweren

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde geopfert haben
  • sie würden geopfert haben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn afgezworen
  • zij zullen zijn afgezworen