Vervoeging van pflegen
Onbepaalde wijs (infinitief): pflegen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich pflege
- du pflegst
- er/sie/es pflegt
- wir pflegen
- ihr pflegt
- sie pflegen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verpleeg
- jij verpleegt
- hij/zij/het verpleegt
- wij verplegen
- jullie verplegen
- zij verplegen
Präteritum Indikativ
- ich pflegte
- du pflegtest
- er/sie/es pflegte
- wir pflegten
- ihr pflegtet
- sie pflegten
Onvoltooid verleden tijd
- ik verpleegde
- jij verpleegde
- hij/zij/het verpleegde
- wij verpleegden
- jullie verpleegden
- zij verpleegden
Perfekt Indikativ
- ich habe gepflegt
- du hast gepflegt
- er/sie/es hat gepflegt
- wir haben gepflegt
- ihr habt gepflegt
- sie haben gepflegt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verpleegd
- jij hebt verpleegd
- hij/zij/het heeft verpleegd
- wij hebben verpleegd
- jullie hebben verpleegd
- zij hebben verpleegd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gepflegt
- du hattest gepflegt
- er/sie/es hatte gepflegt
- wir hatten gepflegt
- ihr hattet gepflegt
- sie hatten gepflegt
Voltooid verleden tijd
- ik had verpleegd
- jij had verpleegd
- hij/zij/het had verpleegd
- wij hadden verpleegd
- jullie hadden verpleegd
- zij hadden verpleegd
Futur I Indikativ
- ich werde pflegen
- du wirst pflegen
- er/sie/es wird pflegen
- wir werden pflegen
- ihr werdet pflegen
- sie werden pflegen
Toekomende tijd I
- ik zal verplegen
- jij zult verplegen
- hij/zij/het zal verplegen
- wij zullen verplegen
- jullie zullen verplegen
- zij zullen verplegen
Futur II Indikativ
- ich werde gepflegt haben
- du wirst gepflegt haben
- er/sie/es wird gepflegt haben
- wir werden gepflegt haben
- ihr werdet gepflegt haben
- sie werden gepflegt haben
Toekomende tijd II
- ik zal verpleegd hebben
- jij zult verpleegd hebben
- hij/zij/het zal verpleegd hebben
- wij zullen verpleegd hebben
- jullie zullen verpleegd hebben
- zij zullen verpleegd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde pflegen
- du würdest pflegen
- er/sie/es würde pflegen
- wir würden pflegen
- ihr würdet pflegen
- sie würden pflegen
Conditionalis I
- ik zou verplegen
- jij zou verplegen
- hij/zij/het zou verplegen
- wij zouden verplegen
- jullie zouden verplegen
- zij zouden verplegen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gepflegt haben
- du würdest gepflegt haben
- er/sie/es würde gepflegt haben
- wir würden gepflegt haben
- ihr würdet gepflegt haben
- sie würden gepflegt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben verpleegd
- jij zou hebben verpleegd
- hij/zij/het zou hebben verpleegd
- wij zouden hebben verpleegd
- jullie zouden hebben verpleegd
- zij zouden hebben verpleegd
Imperativ
- du pfleg(e)
- ihr pflegt
Imperatief
- jij verpleeg
- jullie verpleegt