Vervoeging van protestieren

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich protestiere
  • du protestierst
  • er/sie/es protestiert
  • wir protestieren
  • ihr protestiert
  • sie protestieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bestrijd
  • jij bestrijdt
  • hij/zij/het bestrijdt
  • wij bestrijden
  • jullie bestrijden
  • zij bestrijden

Präteritum Indikativ

  • ich protestierte
  • du protestiertest
  • er/sie/es protestierte
  • wir protestierten
  • ihr protestiertet
  • sie protestierten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestreed
  • jij bestreed
  • hij/zij/het bestreed
  • wij bestreden
  • jullie bestreden
  • zij bestreden

Perfekt Indikativ

  • ich habe protestiert
  • du hast protestiert
  • er/sie/es hat protestiert
  • wir haben protestiert
  • ihr habt protestiert
  • sie haben protestiert

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bestreden
  • jij hebt bestreden
  • hij/zij/het heeft bestreden
  • wij hebben bestreden
  • jullie hebben bestreden
  • zij hebben bestreden

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte protestiert
  • du hattest protestiert
  • er/sie/es hatte protestiert
  • wir hatten protestiert
  • ihr hattet protestiert
  • sie hatten protestiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had bestreden
  • jij had bestreden
  • hij/zij/het had bestreden
  • wij hadden bestreden
  • jullie hadden bestreden
  • zij hadden bestreden

Futur I Indikativ

  • ich werde protestieren
  • du wirst protestieren
  • er/sie/es wird protestieren
  • wir werden protestieren
  • ihr werdet protestieren
  • sie werden protestieren

Toekomende tijd I

  • ik zal bestrijden
  • jij zult bestrijden
  • hij/zij/het zal bestrijden
  • wij zullen bestrijden
  • jullie zullen bestrijden
  • zij zullen bestrijden

Futur II Indikativ

  • ich werde protestiert haben
  • du wirst protestiert haben
  • er/sie/es wird protestiert haben
  • wir werden protestiert haben
  • ihr werdet protestiert haben
  • sie werden protestiert haben

Toekomende tijd II

  • ik zal bestreden hebben
  • jij zult bestreden hebben
  • hij/zij/het zal bestreden hebben
  • wij zullen bestreden hebben
  • jullie zullen bestreden hebben
  • zij zullen bestreden hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde protestieren
  • du würdest protestieren
  • er/sie/es würde protestieren
  • wir würden protestieren
  • ihr würdet protestieren
  • sie würden protestieren

Conditionalis I

  • ik zou bestrijden
  • jij zou bestrijden
  • hij/zij/het zou bestrijden
  • wij zouden bestrijden
  • jullie zouden bestrijden
  • zij zouden bestrijden

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde protestiert haben
  • du würdest protestiert haben
  • er/sie/es würde protestiert haben
  • wir würden protestiert haben
  • ihr würdet protestiert haben
  • sie würden protestiert haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben bestreden
  • jij zou hebben bestreden
  • hij/zij/het zou hebben bestreden
  • wij zouden hebben bestreden
  • jullie zouden hebben bestreden
  • zij zouden hebben bestreden

Imperativ

  • du protestiere
  • ihr protestiert

Imperatief

  • jij bestrijd
  • jullie bestrijdt