Vervoeging van schwören

Vertaling: zweren

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • er/sie/es schwört
  • sie schwören

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het zweert
  • zij zweren

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es schwor
  • sie schworen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het zwoor
  • zij zworen

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat geschworen
  • sie haben geschworen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gezworen
  • zij hebben gezworen

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte geschworen
  • sie hatten geschworen

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gezworen
  • zij hadden gezworen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird schwören
  • sie werden schwören

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal zweren
  • zij zult zweren

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird geschworen haben
  • sie werden geschworen haben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gezworen hebben
  • zij zult gezworen hebben

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde schwören
  • sie würden schwören

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal zweren
  • zij zullen zweren

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde geschworen haben
  • sie würden geschworen haben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gezworen
  • zij zullen hebben gezworen