Vervoeging van streiken
Onbepaalde wijs (infinitief): streiken
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich streike
- du streikst
- er/sie/es streikt
- wir streiken
- ihr streikt
- sie streiken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik staak
- jij staakt
- hij/zij/het staakt
- wij staken
- jullie staken
- zij staken
Präteritum Indikativ
- ich streikte
- du streiktest
- er/sie/es streikte
- wir streikten
- ihr streiktet
- sie streikten
Onvoltooid verleden tijd
- ik staakte
- jij staakte
- hij/zij/het staakte
- wij staakten
- jullie staakten
- zij staakten
Perfekt Indikativ
- ich habe gestreikt
- du hast gestreikt
- er/sie/es hat gestreikt
- wir haben gestreikt
- ihr habt gestreikt
- sie haben gestreikt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestaakt
- jij hebt gestaakt
- hij/zij/het heeft gestaakt
- wij hebben gestaakt
- jullie hebben gestaakt
- zij hebben gestaakt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gestreikt
- du hattest gestreikt
- er/sie/es hatte gestreikt
- wir hatten gestreikt
- ihr hattet gestreikt
- sie hatten gestreikt
Voltooid verleden tijd
- ik had gestaakt
- jij had gestaakt
- hij/zij/het had gestaakt
- wij hadden gestaakt
- jullie hadden gestaakt
- zij hadden gestaakt
Futur I Indikativ
- ich werde streiken
- du wirst streiken
- er/sie/es wird streiken
- wir werden streiken
- ihr werdet streiken
- sie werden streiken
Toekomende tijd I
- ik zal staken
- jij zult staken
- hij/zij/het zal staken
- wij zullen staken
- jullie zullen staken
- zij zullen staken
Futur II Indikativ
- ich werde gestreikt haben
- du wirst gestreikt haben
- er/sie/es wird gestreikt haben
- wir werden gestreikt haben
- ihr werdet gestreikt haben
- sie werden gestreikt haben
Toekomende tijd II
- ik zal gestaakt hebben
- jij zult gestaakt hebben
- hij/zij/het zal gestaakt hebben
- wij zullen gestaakt hebben
- jullie zullen gestaakt hebben
- zij zullen gestaakt hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde streiken
- du würdest streiken
- er/sie/es würde streiken
- wir würden streiken
- ihr würdet streiken
- sie würden streiken
Conditionalis I
- ik zou staken
- jij zou staken
- hij/zij/het zou staken
- wij zouden staken
- jullie zouden staken
- zij zouden staken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gestreikt haben
- du würdest gestreikt haben
- er/sie/es würde gestreikt haben
- wir würden gestreikt haben
- ihr würdet gestreikt haben
- sie würden gestreikt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gestaakt
- jij zou hebben gestaakt
- hij/zij/het zou hebben gestaakt
- wij zouden hebben gestaakt
- jullie zouden hebben gestaakt
- zij zouden hebben gestaakt
Imperativ
- du streik(e)
- ihr streikt
Imperatief
- jij staak
- jullie staakt