Vervoeging van verblassen
Onbepaalde wijs (infinitief): verblassen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich verblasse
- du verblasst
- er/sie/es verblasst
- wir verblassen
- ihr verblasst
- sie verblassen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik taan
- jij taant
- hij/zij/het taant
- wij tanen
- jullie tanen
- zij tanen
Präteritum Indikativ
- ich verblasste
- du verblasstest
- er/sie/es verblasste
- wir verblassten
- ihr verblasstet
- sie verblassten
Onvoltooid verleden tijd
- ik taande
- jij taande
- hij/zij/het taande
- wij taanden
- jullie taanden
- zij taanden
Perfekt Indikativ
- ich bin verblasst
- du bist verblasst
- er/sie/es ist verblasst
- wir sind verblasst
- ihr seid verblasst
- sie sind verblasst
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getaand
- jij hebt getaand
- hij/zij/het heeft getaand
- wij hebben getaand
- jullie hebben getaand
- zij hebben getaand
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war verblasst
- du warst verblasst
- er/sie/es war verblasst
- wir waren verblasst
- ihr wart verblasst
- sie waren verblasst
Voltooid verleden tijd
- ik had getaand
- jij had getaand
- hij/zij/het had getaand
- wij hadden getaand
- jullie hadden getaand
- zij hadden getaand
Futur I Indikativ
- ich werde verblassen
- du wirst verblassen
- er/sie/es wird verblassen
- wir werden verblassen
- ihr werdet verblassen
- sie werden verblassen
Toekomende tijd I
- ik zal tanen
- jij zult tanen
- hij/zij/het zal tanen
- wij zullen tanen
- jullie zullen tanen
- zij zullen tanen
Futur II Indikativ
- ich werde verblasst sein
- du wirst verblasst sein
- er/sie/es wird verblasst sein
- wir werden verblasst sein
- ihr werdet verblasst sein
- sie werden verblasst sein
Toekomende tijd II
- ik zal getaand hebben
- jij zult getaand hebben
- hij/zij/het zal getaand hebben
- wij zullen getaand hebben
- jullie zullen getaand hebben
- zij zullen getaand hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verblassen
- du würdest verblassen
- er/sie/es würde verblassen
- wir würden verblassen
- ihr würdet verblassen
- sie würden verblassen
Conditionalis I
- ik zou tanen
- jij zou tanen
- hij/zij/het zou tanen
- wij zouden tanen
- jullie zouden tanen
- zij zouden tanen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verblasst sein
- du würdest verblasst sein
- er/sie/es würde verblasst sein
- wir würden verblasst sein
- ihr würdet verblasst sein
- sie würden verblasst sein
Conditionalis II
- ik zou hebben getaand
- jij zou hebben getaand
- hij/zij/het zou hebben getaand
- wij zouden hebben getaand
- jullie zouden hebben getaand
- zij zouden hebben getaand
Imperativ
- du verblasse
- ihr verblasst
Imperatief
- jij taan
- jullie taant