Vervoeging van verleugnen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • er/sie/es verleugnet
  • sie verleugnen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het zweert af
  • zij zweren af

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es verleugnete
  • sie verleugneten

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het zwoor af
  • zij zworen af

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat verleugnet
  • sie haben verleugnet

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is afgezworen
  • zij zijn afgezworen

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte verleugnet
  • sie hatten verleugnet

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was afgezworen
  • zij waren afgezworen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird verleugnen
  • sie werden verleugnen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal afzweren
  • zij zult afzweren

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird verleugnet haben
  • sie werden verleugnet haben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal afgezworen zijn
  • zij zult afgezworen zijn

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde verleugnen
  • sie würden verleugnen

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal afzweren
  • zij zullen afzweren

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde verleugnet haben
  • sie würden verleugnet haben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn afgezworen
  • zij zullen zijn afgezworen