Vervoeging van vermitteln
Onbepaalde wijs (infinitief): vermitteln
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich vermitt(e)le
- du vermittelst
- er/sie/es vermittelt
- wir vermitteln
- ihr vermittelt
- sie vermitteln
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bemiddel
- jij bemiddelt
- hij/zij/het bemiddelt
- wij bemiddelen
- jullie bemiddelen
- zij bemiddelen
Präteritum Indikativ
- ich vermittelte
- du vermitteltest
- er/sie/es vermittelte
- wir vermittelten
- ihr vermitteltet
- sie vermittelten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bemiddelde
- jij bemiddelde
- hij/zij/het bemiddelde
- wij bemiddelden
- jullie bemiddelden
- zij bemiddelden
Perfekt Indikativ
- ich habe vermittelt
- du hast vermittelt
- er/sie/es hat vermittelt
- wir haben vermittelt
- ihr habt vermittelt
- sie haben vermittelt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bemiddeld
- jij hebt bemiddeld
- hij/zij/het heeft bemiddeld
- wij hebben bemiddeld
- jullie hebben bemiddeld
- zij hebben bemiddeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte vermittelt
- du hattest vermittelt
- er/sie/es hatte vermittelt
- wir hatten vermittelt
- ihr hattet vermittelt
- sie hatten vermittelt
Voltooid verleden tijd
- ik had bemiddeld
- jij had bemiddeld
- hij/zij/het had bemiddeld
- wij hadden bemiddeld
- jullie hadden bemiddeld
- zij hadden bemiddeld
Futur I Indikativ
- ich werde vermitteln
- du wirst vermitteln
- er/sie/es wird vermitteln
- wir werden vermitteln
- ihr werdet vermitteln
- sie werden vermitteln
Toekomende tijd I
- ik zal bemiddelen
- jij zult bemiddelen
- hij/zij/het zal bemiddelen
- wij zullen bemiddelen
- jullie zullen bemiddelen
- zij zullen bemiddelen
Futur II Indikativ
- ich werde vermittelt haben
- du wirst vermittelt haben
- er/sie/es wird vermittelt haben
- wir werden vermittelt haben
- ihr werdet vermittelt haben
- sie werden vermittelt haben
Toekomende tijd II
- ik zal bemiddeld hebben
- jij zult bemiddeld hebben
- hij/zij/het zal bemiddeld hebben
- wij zullen bemiddeld hebben
- jullie zullen bemiddeld hebben
- zij zullen bemiddeld hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde vermitteln
- du würdest vermitteln
- er/sie/es würde vermitteln
- wir würden vermitteln
- ihr würdet vermitteln
- sie würden vermitteln
Conditionalis I
- ik zou bemiddelen
- jij zou bemiddelen
- hij/zij/het zou bemiddelen
- wij zouden bemiddelen
- jullie zouden bemiddelen
- zij zouden bemiddelen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde vermittelt haben
- du würdest vermittelt haben
- er/sie/es würde vermittelt haben
- wir würden vermittelt haben
- ihr würdet vermittelt haben
- sie würden vermittelt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bemiddeld
- jij zou hebben bemiddeld
- hij/zij/het zou hebben bemiddeld
- wij zouden hebben bemiddeld
- jullie zouden hebben bemiddeld
- zij zouden hebben bemiddeld
Imperativ
- du vermitt(e)le
- ihr vermittelt
Imperatief
- jij bemiddel
- jullie bemiddelt