Vervoeging van verschimmeln
Onbepaalde wijs (infinitief): verschimmeln
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- er/sie/es verschimmelt
- sie verschimmeln
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het schimmelt
- zij schimmelen
Präteritum Indikativ
- er/sie/es verschimmelte
- sie verschimmelten
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het schimmelde
- zij schimmelden
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist verschimmelt
- sie sind verschimmelt
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geschimmeld
- zij hebben geschimmeld
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war verschimmelt
- sie waren verschimmelt
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geschimmeld
- zij hadden geschimmeld
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird verschimmeln
- sie werden verschimmeln
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal schimmelen
- zij zult schimmelen
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird verschimmelt sein
- sie werden verschimmelt sein
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geschimmeld hebben
- zij zult geschimmeld hebben
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde verschimmeln
- sie würden verschimmeln
Conditionalis I
- hij/zij/het zal schimmelen
- zij zullen schimmelen
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde verschimmelt sein
- sie würden verschimmelt sein
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geschimmeld
- zij zullen hebben geschimmeld