Vervoeging van würdigen
Onbepaalde wijs (infinitief): würdigen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich würdige
- du würdigst
- er/sie/es würdigt
- wir würdigen
- ihr würdigt
- sie würdigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waardeer
- jij waardeert
- hij/zij/het waardeert
- wij waarderen
- jullie waarderen
- zij waarderen
Präteritum Indikativ
- ich würdigte
- du würdigtest
- er/sie/es würdigte
- wir würdigten
- ihr würdigtet
- sie würdigten
Onvoltooid verleden tijd
- ik waardeerde
- jij waardeerde
- hij/zij/het waardeerde
- wij waardeerden
- jullie waardeerden
- zij waardeerden
Perfekt Indikativ
- ich habe gewürdigt
- du hast gewürdigt
- er/sie/es hat gewürdigt
- wir haben gewürdigt
- ihr habt gewürdigt
- sie haben gewürdigt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaardeerd
- jij hebt gewaardeerd
- hij/zij/het heeft gewaardeerd
- wij hebben gewaardeerd
- jullie hebben gewaardeerd
- zij hebben gewaardeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gewürdigt
- du hattest gewürdigt
- er/sie/es hatte gewürdigt
- wir hatten gewürdigt
- ihr hattet gewürdigt
- sie hatten gewürdigt
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaardeerd
- jij had gewaardeerd
- hij/zij/het had gewaardeerd
- wij hadden gewaardeerd
- jullie hadden gewaardeerd
- zij hadden gewaardeerd
Futur I Indikativ
- ich werde würdigen
- du wirst würdigen
- er/sie/es wird würdigen
- wir werden würdigen
- ihr werdet würdigen
- sie werden würdigen
Toekomende tijd I
- ik zal waarderen
- jij zult waarderen
- hij/zij/het zal waarderen
- wij zullen waarderen
- jullie zullen waarderen
- zij zullen waarderen
Futur II Indikativ
- ich werde gewürdigt haben
- du wirst gewürdigt haben
- er/sie/es wird gewürdigt haben
- wir werden gewürdigt haben
- ihr werdet gewürdigt haben
- sie werden gewürdigt haben
Toekomende tijd II
- ik zal gewaardeerd hebben
- jij zult gewaardeerd hebben
- hij/zij/het zal gewaardeerd hebben
- wij zullen gewaardeerd hebben
- jullie zullen gewaardeerd hebben
- zij zullen gewaardeerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde würdigen
- du würdest würdigen
- er/sie/es würde würdigen
- wir würden würdigen
- ihr würdet würdigen
- sie würden würdigen
Conditionalis I
- ik zou waarderen
- jij zou waarderen
- hij/zij/het zou waarderen
- wij zouden waarderen
- jullie zouden waarderen
- zij zouden waarderen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gewürdigt haben
- du würdest gewürdigt haben
- er/sie/es würde gewürdigt haben
- wir würden gewürdigt haben
- ihr würdet gewürdigt haben
- sie würden gewürdigt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaardeerd
- jij zou hebben gewaardeerd
- hij/zij/het zou hebben gewaardeerd
- wij zouden hebben gewaardeerd
- jullie zouden hebben gewaardeerd
- zij zouden hebben gewaardeerd
Imperativ
- du würdig(e)
- ihr würdigt
Imperatief
- jij waardeer
- jullie waardeert