Vervoeging van wirtschaften
Onbepaalde wijs (infinitief): wirtschaften
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich wirtschafte
- du wirtschaftest
- er/sie/es wirtschaftet
- wir wirtschaften
- ihr wirtschaftet
- sie wirtschaften
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beheer
- jij beheert
- hij/zij/het beheert
- wij beheren
- jullie beheren
- zij beheren
Präteritum Indikativ
- ich wirtschaftete
- du wirtschaftetest
- er/sie/es wirtschaftete
- wir wirtschafteten
- ihr wirtschaftetet
- sie wirtschafteten
Onvoltooid verleden tijd
- ik beheerde
- jij beheerde
- hij/zij/het beheerde
- wij beheerden
- jullie beheerden
- zij beheerden
Perfekt Indikativ
- ich habe gewirtschaftet
- du hast gewirtschaftet
- er/sie/es hat gewirtschaftet
- wir haben gewirtschaftet
- ihr habt gewirtschaftet
- sie haben gewirtschaftet
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beheerd
- jij hebt beheerd
- hij/zij/het heeft beheerd
- wij hebben beheerd
- jullie hebben beheerd
- zij hebben beheerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gewirtschaftet
- du hattest gewirtschaftet
- er/sie/es hatte gewirtschaftet
- wir hatten gewirtschaftet
- ihr hattet gewirtschaftet
- sie hatten gewirtschaftet
Voltooid verleden tijd
- ik had beheerd
- jij had beheerd
- hij/zij/het had beheerd
- wij hadden beheerd
- jullie hadden beheerd
- zij hadden beheerd
Futur I Indikativ
- ich werde wirtschaften
- du wirst wirtschaften
- er/sie/es wird wirtschaften
- wir werden wirtschaften
- ihr werdet wirtschaften
- sie werden wirtschaften
Toekomende tijd I
- ik zal beheren
- jij zult beheren
- hij/zij/het zal beheren
- wij zullen beheren
- jullie zullen beheren
- zij zullen beheren
Futur II Indikativ
- ich werde gewirtschaftet haben
- du wirst gewirtschaftet haben
- er/sie/es wird gewirtschaftet haben
- wir werden gewirtschaftet haben
- ihr werdet gewirtschaftet haben
- sie werden gewirtschaftet haben
Toekomende tijd II
- ik zal beheerd hebben
- jij zult beheerd hebben
- hij/zij/het zal beheerd hebben
- wij zullen beheerd hebben
- jullie zullen beheerd hebben
- zij zullen beheerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde wirtschaften
- du würdest wirtschaften
- er/sie/es würde wirtschaften
- wir würden wirtschaften
- ihr würdet wirtschaften
- sie würden wirtschaften
Conditionalis I
- ik zou beheren
- jij zou beheren
- hij/zij/het zou beheren
- wij zouden beheren
- jullie zouden beheren
- zij zouden beheren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gewirtschaftet haben
- du würdest gewirtschaftet haben
- er/sie/es würde gewirtschaftet haben
- wir würden gewirtschaftet haben
- ihr würdet gewirtschaftet haben
- sie würden gewirtschaftet haben
Conditionalis II
- ik zou hebben beheerd
- jij zou hebben beheerd
- hij/zij/het zou hebben beheerd
- wij zouden hebben beheerd
- jullie zouden hebben beheerd
- zij zouden hebben beheerd
Imperativ
- du wirtschafte
- ihr wirtschaftet
Imperatief
- jij beheer
- jullie beheert