Vervoeging van zusagen
Onbepaalde wijs (infinitief): zusagen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich sage zu
- du sagst zu
- er/sie/es sagt zu
- wir sagen zu
- ihr sagt zu
- sie sagen zu
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beloof
- jij belooft
- hij/zij/het belooft
- wij beloven
- jullie beloven
- zij beloven
Präteritum Indikativ
- ich sagte zu
- du sagtest zu
- er/sie/es sagte zu
- wir sagten zu
- ihr sagtet zu
- sie sagten zu
Onvoltooid verleden tijd
- ik beloofde
- jij beloofde
- hij/zij/het beloofde
- wij beloofden
- jullie beloofden
- zij beloofden
Perfekt Indikativ
- ich habe zugesagt
- du hast zugesagt
- er/sie/es hat zugesagt
- wir haben zugesagt
- ihr habt zugesagt
- sie haben zugesagt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beloofd
- jij hebt beloofd
- hij/zij/het heeft beloofd
- wij hebben beloofd
- jullie hebben beloofd
- zij hebben beloofd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte zugesagt
- du hattest zugesagt
- er/sie/es hatte zugesagt
- wir hatten zugesagt
- ihr hattet zugesagt
- sie hatten zugesagt
Voltooid verleden tijd
- ik had beloofd
- jij had beloofd
- hij/zij/het had beloofd
- wij hadden beloofd
- jullie hadden beloofd
- zij hadden beloofd
Futur I Indikativ
- ich werde zusagen
- du wirst zusagen
- er/sie/es wird zusagen
- wir werden zusagen
- ihr werdet zusagen
- sie werden zusagen
Toekomende tijd I
- ik zal beloven
- jij zult beloven
- hij/zij/het zal beloven
- wij zullen beloven
- jullie zullen beloven
- zij zullen beloven
Futur II Indikativ
- ich werde zugesagt haben
- du wirst zugesagt haben
- er/sie/es wird zugesagt haben
- wir werden zugesagt haben
- ihr werdet zugesagt haben
- sie werden zugesagt haben
Toekomende tijd II
- ik zal beloofd hebben
- jij zult beloofd hebben
- hij/zij/het zal beloofd hebben
- wij zullen beloofd hebben
- jullie zullen beloofd hebben
- zij zullen beloofd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zusagen
- du würdest zusagen
- er/sie/es würde zusagen
- wir würden zusagen
- ihr würdet zusagen
- sie würden zusagen
Conditionalis I
- ik zou beloven
- jij zou beloven
- hij/zij/het zou beloven
- wij zouden beloven
- jullie zouden beloven
- zij zouden beloven
Futur II Konjunktiv II
- ich würde zugesagt haben
- du würdest zugesagt haben
- er/sie/es würde zugesagt haben
- wir würden zugesagt haben
- ihr würdet zugesagt haben
- sie würden zugesagt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben beloofd
- jij zou hebben beloofd
- hij/zij/het zou hebben beloofd
- wij zouden hebben beloofd
- jullie zouden hebben beloofd
- zij zouden hebben beloofd
Imperativ
- du sag(e) zu
- ihr sagt zu
Imperatief
- jij beloof
- jullie belooft