Vervoeging van blush
Onbepaalde wijs (infinitief): to blush
Engels
Nederlands
Present
- I blush
- you blush
- he/she/it blushes
- we blush
- you blush
- they blush
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bloos
- jij bloost
- hij/zij/het bloost
- wij blozen
- jullie blozen
- zij blozen
Simple past
- I blushed
- you blushed
- he/she/it blushed
- we blushed
- you blushed
- they blushed
Onvoltooid verleden tijd
- ik bloosde
- jij bloosde
- hij/zij/het bloosde
- wij bloosden
- jullie bloosden
- zij bloosden
Present perfect
- I have blushed
- you have blushed
- he/she/it has blushed
- we have blushed
- you have blushed
- they have blushed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebloosd
- jij hebt gebloosd
- hij/zij/het heeft gebloosd
- wij hebben gebloosd
- jullie hebben gebloosd
- zij hebben gebloosd
Past perfect
- I had blushed
- you had blushed
- he/she/it had blushed
- we had blushed
- you had blushed
- they had blushed
Voltooid verleden tijd
- ik had gebloosd
- jij had gebloosd
- hij/zij/het had gebloosd
- wij hadden gebloosd
- jullie hadden gebloosd
- zij hadden gebloosd
Future
- I will blush
- you will blush
- he/she/it will blush
- we will blush
- you will blush
- they will blush
Toekomende tijd I
- ik zal blozen
- jij zult blozen
- hij/zij/het zal blozen
- wij zullen blozen
- jullie zullen blozen
- zij zullen blozen
Future perfect
- I will have blushed
- you will have blushed
- he/she/it will have blushed
- we will have blushed
- you will have blushed
- they will have blushed
Toekomende tijd II
- ik zal gebloosd hebben
- jij zult gebloosd hebben
- hij/zij/het zal gebloosd hebben
- wij zullen gebloosd hebben
- jullie zullen gebloosd hebben
- zij zullen gebloosd hebben
Conditional present
- I would blush
- you would blush
- he/she/it would blush
- we would blush
- you would blush
- they would blush
Conditionalis I
- ik zou blozen
- jij zou blozen
- hij/zij/het zou blozen
- wij zouden blozen
- jullie zouden blozen
- zij zouden blozen
Conditional perfect
- I would have blushed
- you would have blushed
- he/she/it would have blushed
- we would have blushed
- you would have blushed
- they would have blushed
Conditionalis II
- ik zou hebben gebloosd
- jij zou hebben gebloosd
- hij/zij/het zou hebben gebloosd
- wij zouden hebben gebloosd
- jullie zouden hebben gebloosd
- zij zouden hebben gebloosd
Imperative
- you blush
- you blush
Imperatief
- jij bloos
- jullie bloost