Engels

Nederlands

Present

  • I debate
  • you debate
  • he/she/it debates
  • we debate
  • you debate
  • they debate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik debatteer
  • jij debatteert
  • hij/zij/het debatteert
  • wij debatteren
  • jullie debatteren
  • zij debatteren

Simple past

  • I debated
  • you debated
  • he/she/it debated
  • we debated
  • you debated
  • they debated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik debatteerde
  • jij debatteerde
  • hij/zij/het debatteerde
  • wij debatteerden
  • jullie debatteerden
  • zij debatteerden

Present perfect

  • I have debated
  • you have debated
  • he/she/it has debated
  • we have debated
  • you have debated
  • they have debated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedebatteerd
  • jij hebt gedebatteerd
  • hij/zij/het heeft gedebatteerd
  • wij hebben gedebatteerd
  • jullie hebben gedebatteerd
  • zij hebben gedebatteerd

Past perfect

  • I had debated
  • you had debated
  • he/she/it had debated
  • we had debated
  • you had debated
  • they had debated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedebatteerd
  • jij had gedebatteerd
  • hij/zij/het had gedebatteerd
  • wij hadden gedebatteerd
  • jullie hadden gedebatteerd
  • zij hadden gedebatteerd

Future

  • I will debate
  • you will debate
  • he/she/it will debate
  • we will debate
  • you will debate
  • they will debate

Toekomende tijd I

  • ik zal debatteren
  • jij zult debatteren
  • hij/zij/het zal debatteren
  • wij zullen debatteren
  • jullie zullen debatteren
  • zij zullen debatteren

Future perfect

  • I will have debated
  • you will have debated
  • he/she/it will have debated
  • we will have debated
  • you will have debated
  • they will have debated

Toekomende tijd II

  • ik zal gedebatteerd hebben
  • jij zult gedebatteerd hebben
  • hij/zij/het zal gedebatteerd hebben
  • wij zullen gedebatteerd hebben
  • jullie zullen gedebatteerd hebben
  • zij zullen gedebatteerd hebben

Conditional present

  • I would debate
  • you would debate
  • he/she/it would debate
  • we would debate
  • you would debate
  • they would debate

Conditionalis I

  • ik zou debatteren
  • jij zou debatteren
  • hij/zij/het zou debatteren
  • wij zouden debatteren
  • jullie zouden debatteren
  • zij zouden debatteren

Conditional perfect

  • I would have debated
  • you would have debated
  • he/she/it would have debated
  • we would have debated
  • you would have debated
  • they would have debated

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedebatteerd
  • jij zou hebben gedebatteerd
  • hij/zij/het zou hebben gedebatteerd
  • wij zouden hebben gedebatteerd
  • jullie zouden hebben gedebatteerd
  • zij zouden hebben gedebatteerd

Imperative

  • you debate
  • you debate

Imperatief

  • jij debatteer
  • jullie debatteert

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van debate