Vervoeging van dethrone
Onbepaalde wijs (infinitief): to dethrone
Engels
Nederlands
Present
- I dethrone
- you dethrone
- he/she/it dethrones
- we dethrone
- you dethrone
- they dethrone
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onttroon
- jij onttroont
- hij/zij/het onttroont
- wij onttronen
- jullie onttronen
- zij onttronen
Simple past
- I dethroned
- you dethroned
- he/she/it dethroned
- we dethroned
- you dethroned
- they dethroned
Onvoltooid verleden tijd
- ik onttroonde
- jij onttroonde
- hij/zij/het onttroonde
- wij onttroonden
- jullie onttroonden
- zij onttroonden
Present perfect
- I have dethroned
- you have dethroned
- he/she/it has dethroned
- we have dethroned
- you have dethroned
- they have dethroned
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onttroond
- jij hebt onttroond
- hij/zij/het heeft onttroond
- wij hebben onttroond
- jullie hebben onttroond
- zij hebben onttroond
Past perfect
- I had dethroned
- you had dethroned
- he/she/it had dethroned
- we had dethroned
- you had dethroned
- they had dethroned
Voltooid verleden tijd
- ik had onttroond
- jij had onttroond
- hij/zij/het had onttroond
- wij hadden onttroond
- jullie hadden onttroond
- zij hadden onttroond
Future
- I will dethrone
- you will dethrone
- he/she/it will dethrone
- we will dethrone
- you will dethrone
- they will dethrone
Toekomende tijd I
- ik zal onttronen
- jij zult onttronen
- hij/zij/het zal onttronen
- wij zullen onttronen
- jullie zullen onttronen
- zij zullen onttronen
Future perfect
- I will have dethroned
- you will have dethroned
- he/she/it will have dethroned
- we will have dethroned
- you will have dethroned
- they will have dethroned
Toekomende tijd II
- ik zal onttroond hebben
- jij zult onttroond hebben
- hij/zij/het zal onttroond hebben
- wij zullen onttroond hebben
- jullie zullen onttroond hebben
- zij zullen onttroond hebben
Conditional present
- I would dethrone
- you would dethrone
- he/she/it would dethrone
- we would dethrone
- you would dethrone
- they would dethrone
Conditionalis I
- ik zou onttronen
- jij zou onttronen
- hij/zij/het zou onttronen
- wij zouden onttronen
- jullie zouden onttronen
- zij zouden onttronen
Conditional perfect
- I would have dethroned
- you would have dethroned
- he/she/it would have dethroned
- we would have dethroned
- you would have dethroned
- they would have dethroned
Conditionalis II
- ik zou hebben onttroond
- jij zou hebben onttroond
- hij/zij/het zou hebben onttroond
- wij zouden hebben onttroond
- jullie zouden hebben onttroond
- zij zouden hebben onttroond
Imperative
- you dethrone
- you dethrone
Imperatief
- jij onttroon
- jullie onttroont