Vervoeging van divorce
Onbepaalde wijs (infinitief): to divorce
Engels
Nederlands
Present
- I divorce
- you divorce
- he/she/it divorces
- we divorce
- you divorce
- they divorce
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik scheid
- jij scheidt
- hij/zij/het scheidt
- wij scheiden
- jullie scheiden
- zij scheiden
Simple past
- I divorced
- you divorced
- he/she/it divorced
- we divorced
- you divorced
- they divorced
Onvoltooid verleden tijd
- ik scheidde
- jij scheidde
- hij/zij/het scheidde
- wij scheidden
- jullie scheidden
- zij scheidden
Present perfect
- I have divorced
- you have divorced
- he/she/it has divorced
- we have divorced
- you have divorced
- they have divorced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gescheiden
- jij hebt gescheiden
- hij/zij/het heeft gescheiden
- wij hebben gescheiden
- jullie hebben gescheiden
- zij hebben gescheiden
Past perfect
- I had divorced
- you had divorced
- he/she/it had divorced
- we had divorced
- you had divorced
- they had divorced
Voltooid verleden tijd
- ik had gescheiden
- jij had gescheiden
- hij/zij/het had gescheiden
- wij hadden gescheiden
- jullie hadden gescheiden
- zij hadden gescheiden
Future
- I will divorce
- you will divorce
- he/she/it will divorce
- we will divorce
- you will divorce
- they will divorce
Toekomende tijd I
- ik zal scheiden
- jij zult scheiden
- hij/zij/het zal scheiden
- wij zullen scheiden
- jullie zullen scheiden
- zij zullen scheiden
Future perfect
- I will have divorced
- you will have divorced
- he/she/it will have divorced
- we will have divorced
- you will have divorced
- they will have divorced
Toekomende tijd II
- ik zal gescheiden hebben
- jij zult gescheiden hebben
- hij/zij/het zal gescheiden hebben
- wij zullen gescheiden hebben
- jullie zullen gescheiden hebben
- zij zullen gescheiden hebben
Conditional present
- I would divorce
- you would divorce
- he/she/it would divorce
- we would divorce
- you would divorce
- they would divorce
Conditionalis I
- ik zou scheiden
- jij zou scheiden
- hij/zij/het zou scheiden
- wij zouden scheiden
- jullie zouden scheiden
- zij zouden scheiden
Conditional perfect
- I would have divorced
- you would have divorced
- he/she/it would have divorced
- we would have divorced
- you would have divorced
- they would have divorced
Conditionalis II
- ik zou hebben gescheiden
- jij zou hebben gescheiden
- hij/zij/het zou hebben gescheiden
- wij zouden hebben gescheiden
- jullie zouden hebben gescheiden
- zij zouden hebben gescheiden
Imperative
- you divorce
- you divorce
Imperatief
- jij scheid
- jullie scheidt