Vervoeging van haunt
Onbepaalde wijs (infinitief): to haunt
Engels
Nederlands
Present
- I haunt
- you haunt
- he/she/it haunts
- we haunt
- you haunt
- they haunt
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spook
- jij spookt
- hij/zij/het spookt
- wij spoken
- jullie spoken
- zij spoken
Simple past
- I haunted
- you haunted
- he/she/it haunted
- we haunted
- you haunted
- they haunted
Onvoltooid verleden tijd
- ik spookte
- jij spookte
- hij/zij/het spookte
- wij spookten
- jullie spookten
- zij spookten
Present perfect
- I have haunted
- you have haunted
- he/she/it has haunted
- we have haunted
- you have haunted
- they have haunted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespookt
- jij hebt gespookt
- hij/zij/het heeft gespookt
- wij hebben gespookt
- jullie hebben gespookt
- zij hebben gespookt
Past perfect
- I had haunted
- you had haunted
- he/she/it had haunted
- we had haunted
- you had haunted
- they had haunted
Voltooid verleden tijd
- ik had gespookt
- jij had gespookt
- hij/zij/het had gespookt
- wij hadden gespookt
- jullie hadden gespookt
- zij hadden gespookt
Future
- I will haunt
- you will haunt
- he/she/it will haunt
- we will haunt
- you will haunt
- they will haunt
Toekomende tijd I
- ik zal spoken
- jij zult spoken
- hij/zij/het zal spoken
- wij zullen spoken
- jullie zullen spoken
- zij zullen spoken
Future perfect
- I will have haunted
- you will have haunted
- he/she/it will have haunted
- we will have haunted
- you will have haunted
- they will have haunted
Toekomende tijd II
- ik zal gespookt hebben
- jij zult gespookt hebben
- hij/zij/het zal gespookt hebben
- wij zullen gespookt hebben
- jullie zullen gespookt hebben
- zij zullen gespookt hebben
Conditional present
- I would haunt
- you would haunt
- he/she/it would haunt
- we would haunt
- you would haunt
- they would haunt
Conditionalis I
- ik zou spoken
- jij zou spoken
- hij/zij/het zou spoken
- wij zouden spoken
- jullie zouden spoken
- zij zouden spoken
Conditional perfect
- I would have haunted
- you would have haunted
- he/she/it would have haunted
- we would have haunted
- you would have haunted
- they would have haunted
Conditionalis II
- ik zou hebben gespookt
- jij zou hebben gespookt
- hij/zij/het zou hebben gespookt
- wij zouden hebben gespookt
- jullie zouden hebben gespookt
- zij zouden hebben gespookt
Imperative
- you haunt
- you haunt
Imperatief
- jij spook
- jullie spookt