Vervoeging van inculcate

Engels

Nederlands

Present

  • I inculcate
  • you inculcate
  • he/she/it inculcates
  • we inculcate
  • you inculcate
  • they inculcate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik prent in
  • jij prent in
  • hij/zij/het prent in
  • wij prenten in
  • jullie prenten in
  • zij prenten in

Simple past

  • I inculcated
  • you inculcated
  • he/she/it inculcated
  • we inculcated
  • you inculcated
  • they inculcated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik prentte in
  • jij prentte in
  • hij/zij/het prentte in
  • wij prentten in
  • jullie prentten in
  • zij prentten in

Present perfect

  • I have inculcated
  • you have inculcated
  • he/she/it has inculcated
  • we have inculcated
  • you have inculcated
  • they have inculcated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingeprent
  • jij hebt ingeprent
  • hij/zij/het heeft ingeprent
  • wij hebben ingeprent
  • jullie hebben ingeprent
  • zij hebben ingeprent

Past perfect

  • I had inculcated
  • you had inculcated
  • he/she/it had inculcated
  • we had inculcated
  • you had inculcated
  • they had inculcated

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingeprent
  • jij had ingeprent
  • hij/zij/het had ingeprent
  • wij hadden ingeprent
  • jullie hadden ingeprent
  • zij hadden ingeprent

Future

  • I will inculcate
  • you will inculcate
  • he/she/it will inculcate
  • we will inculcate
  • you will inculcate
  • they will inculcate

Toekomende tijd I

  • ik zal inprenten
  • jij zult inprenten
  • hij/zij/het zal inprenten
  • wij zullen inprenten
  • jullie zullen inprenten
  • zij zullen inprenten

Future perfect

  • I will have inculcated
  • you will have inculcated
  • he/she/it will have inculcated
  • we will have inculcated
  • you will have inculcated
  • they will have inculcated

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeprent hebben
  • jij zult ingeprent hebben
  • hij/zij/het zal ingeprent hebben
  • wij zullen ingeprent hebben
  • jullie zullen ingeprent hebben
  • zij zullen ingeprent hebben

Conditional present

  • I would inculcate
  • you would inculcate
  • he/she/it would inculcate
  • we would inculcate
  • you would inculcate
  • they would inculcate

Conditionalis I

  • ik zou inprenten
  • jij zou inprenten
  • hij/zij/het zou inprenten
  • wij zouden inprenten
  • jullie zouden inprenten
  • zij zouden inprenten

Conditional perfect

  • I would have inculcated
  • you would have inculcated
  • he/she/it would have inculcated
  • we would have inculcated
  • you would have inculcated
  • they would have inculcated

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingeprent
  • jij zou hebben ingeprent
  • hij/zij/het zou hebben ingeprent
  • wij zouden hebben ingeprent
  • jullie zouden hebben ingeprent
  • zij zouden hebben ingeprent

Imperative

  • you inculcate
  • you inculcate

Imperatief

  • jij prent in
  • jullie prent in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inculcate