Vervoeging van invalidate
Onbepaalde wijs (infinitief): to invalidate
Engels
Nederlands
Present
- I invalidate
- you invalidate
- he/she/it invalidates
- we invalidate
- you invalidate
- they invalidate
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bel af
- jij belt af
- hij/zij/het belt af
- wij bellen af
- jullie bellen af
- zij bellen af
Simple past
- I invalidated
- you invalidated
- he/she/it invalidated
- we invalidated
- you invalidated
- they invalidated
Onvoltooid verleden tijd
- ik belde af
- jij belde af
- hij/zij/het belde af
- wij belden af
- jullie belden af
- zij belden af
Present perfect
- I have invalidated
- you have invalidated
- he/she/it has invalidated
- we have invalidated
- you have invalidated
- they have invalidated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgebeld
- jij hebt afgebeld
- hij/zij/het heeft afgebeld
- wij hebben afgebeld
- jullie hebben afgebeld
- zij hebben afgebeld
Past perfect
- I had invalidated
- you had invalidated
- he/she/it had invalidated
- we had invalidated
- you had invalidated
- they had invalidated
Voltooid verleden tijd
- ik had afgebeld
- jij had afgebeld
- hij/zij/het had afgebeld
- wij hadden afgebeld
- jullie hadden afgebeld
- zij hadden afgebeld
Future
- I will invalidate
- you will invalidate
- he/she/it will invalidate
- we will invalidate
- you will invalidate
- they will invalidate
Toekomende tijd I
- ik zal afbellen
- jij zult afbellen
- hij/zij/het zal afbellen
- wij zullen afbellen
- jullie zullen afbellen
- zij zullen afbellen
Future perfect
- I will have invalidated
- you will have invalidated
- he/she/it will have invalidated
- we will have invalidated
- you will have invalidated
- they will have invalidated
Toekomende tijd II
- ik zal afgebeld hebben
- jij zult afgebeld hebben
- hij/zij/het zal afgebeld hebben
- wij zullen afgebeld hebben
- jullie zullen afgebeld hebben
- zij zullen afgebeld hebben
Conditional present
- I would invalidate
- you would invalidate
- he/she/it would invalidate
- we would invalidate
- you would invalidate
- they would invalidate
Conditionalis I
- ik zou afbellen
- jij zou afbellen
- hij/zij/het zou afbellen
- wij zouden afbellen
- jullie zouden afbellen
- zij zouden afbellen
Conditional perfect
- I would have invalidated
- you would have invalidated
- he/she/it would have invalidated
- we would have invalidated
- you would have invalidated
- they would have invalidated
Conditionalis II
- ik zou hebben afgebeld
- jij zou hebben afgebeld
- hij/zij/het zou hebben afgebeld
- wij zouden hebben afgebeld
- jullie zouden hebben afgebeld
- zij zouden hebben afgebeld
Imperative
- you invalidate
- you invalidate
Imperatief
- jij bel af
- jullie belt af