Vervoeging van jaw
Onbepaalde wijs (infinitief): to jaw
Engels
Nederlands
Present
- I jaw
- you jaw
- he/she/it jaws
- we jaw
- you jaw
- they jaw
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verlul
- jij verlult
- hij/zij/het verlult
- wij verlullen
- jullie verlullen
- zij verlullen
Simple past
- I jawed
- you jawed
- he/she/it jawed
- we jawed
- you jawed
- they jawed
Onvoltooid verleden tijd
- ik verlulde
- jij verlulde
- hij/zij/het verlulde
- wij verlulden
- jullie verlulden
- zij verlulden
Present perfect
- I have jawed
- you have jawed
- he/she/it has jawed
- we have jawed
- you have jawed
- they have jawed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verluld
- jij hebt verluld
- hij/zij/het heeft verluld
- wij hebben verluld
- jullie hebben verluld
- zij hebben verluld
Past perfect
- I had jawed
- you had jawed
- he/she/it had jawed
- we had jawed
- you had jawed
- they had jawed
Voltooid verleden tijd
- ik had verluld
- jij had verluld
- hij/zij/het had verluld
- wij hadden verluld
- jullie hadden verluld
- zij hadden verluld
Future
- I will jaw
- you will jaw
- he/she/it will jaw
- we will jaw
- you will jaw
- they will jaw
Toekomende tijd I
- ik zal verlullen
- jij zult verlullen
- hij/zij/het zal verlullen
- wij zullen verlullen
- jullie zullen verlullen
- zij zullen verlullen
Future perfect
- I will have jawed
- you will have jawed
- he/she/it will have jawed
- we will have jawed
- you will have jawed
- they will have jawed
Toekomende tijd II
- ik zal verluld hebben
- jij zult verluld hebben
- hij/zij/het zal verluld hebben
- wij zullen verluld hebben
- jullie zullen verluld hebben
- zij zullen verluld hebben
Conditional present
- I would jaw
- you would jaw
- he/she/it would jaw
- we would jaw
- you would jaw
- they would jaw
Conditionalis I
- ik zou verlullen
- jij zou verlullen
- hij/zij/het zou verlullen
- wij zouden verlullen
- jullie zouden verlullen
- zij zouden verlullen
Conditional perfect
- I would have jawed
- you would have jawed
- he/she/it would have jawed
- we would have jawed
- you would have jawed
- they would have jawed
Conditionalis II
- ik zou hebben verluld
- jij zou hebben verluld
- hij/zij/het zou hebben verluld
- wij zouden hebben verluld
- jullie zouden hebben verluld
- zij zouden hebben verluld
Imperative
- you jaw
- you jaw
Imperatief
- jij verlul
- jullie verlult