Vervoeging van juggle
Onbepaalde wijs (infinitief): to juggle
Engels
Nederlands
Present
- I juggle
- you juggle
- he/she/it juggles
- we juggle
- you juggle
- they juggle
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik jongleer
- jij jongleert
- hij/zij/het jongleert
- wij jongleren
- jullie jongleren
- zij jongleren
Simple past
- I juggled
- you juggled
- he/she/it juggled
- we juggled
- you juggled
- they juggled
Onvoltooid verleden tijd
- ik jongleerde
- jij jongleerde
- hij/zij/het jongleerde
- wij jongleerden
- jullie jongleerden
- zij jongleerden
Present perfect
- I have juggled
- you have juggled
- he/she/it has juggled
- we have juggled
- you have juggled
- they have juggled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gejongleerd
- jij hebt gejongleerd
- hij/zij/het heeft gejongleerd
- wij hebben gejongleerd
- jullie hebben gejongleerd
- zij hebben gejongleerd
Past perfect
- I had juggled
- you had juggled
- he/she/it had juggled
- we had juggled
- you had juggled
- they had juggled
Voltooid verleden tijd
- ik had gejongleerd
- jij had gejongleerd
- hij/zij/het had gejongleerd
- wij hadden gejongleerd
- jullie hadden gejongleerd
- zij hadden gejongleerd
Future
- I will juggle
- you will juggle
- he/she/it will juggle
- we will juggle
- you will juggle
- they will juggle
Toekomende tijd I
- ik zal jongleren
- jij zult jongleren
- hij/zij/het zal jongleren
- wij zullen jongleren
- jullie zullen jongleren
- zij zullen jongleren
Future perfect
- I will have juggled
- you will have juggled
- he/she/it will have juggled
- we will have juggled
- you will have juggled
- they will have juggled
Toekomende tijd II
- ik zal gejongleerd hebben
- jij zult gejongleerd hebben
- hij/zij/het zal gejongleerd hebben
- wij zullen gejongleerd hebben
- jullie zullen gejongleerd hebben
- zij zullen gejongleerd hebben
Conditional present
- I would juggle
- you would juggle
- he/she/it would juggle
- we would juggle
- you would juggle
- they would juggle
Conditionalis I
- ik zou jongleren
- jij zou jongleren
- hij/zij/het zou jongleren
- wij zouden jongleren
- jullie zouden jongleren
- zij zouden jongleren
Conditional perfect
- I would have juggled
- you would have juggled
- he/she/it would have juggled
- we would have juggled
- you would have juggled
- they would have juggled
Conditionalis II
- ik zou hebben gejongleerd
- jij zou hebben gejongleerd
- hij/zij/het zou hebben gejongleerd
- wij zouden hebben gejongleerd
- jullie zouden hebben gejongleerd
- zij zouden hebben gejongleerd
Imperative
- you juggle
- you juggle
Imperatief
- jij jongleer
- jullie jongleert