Vervoeging van menstruate
Onbepaalde wijs (infinitief): to menstruate
Engels
Nederlands
Present
- I menstruate
- you menstruate
- he/she/it menstruates
- we menstruate
- you menstruate
- they menstruate
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik menstrueer
- jij menstrueert
- hij/zij/het menstrueert
- wij menstrueren
- jullie menstrueren
- zij menstrueren
Simple past
- I menstruated
- you menstruated
- he/she/it menstruated
- we menstruated
- you menstruated
- they menstruated
Onvoltooid verleden tijd
- ik menstrueerde
- jij menstrueerde
- hij/zij/het menstrueerde
- wij menstrueerden
- jullie menstrueerden
- zij menstrueerden
Present perfect
- I have menstruated
- you have menstruated
- he/she/it has menstruated
- we have menstruated
- you have menstruated
- they have menstruated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemenstrueerd
- jij hebt gemenstrueerd
- hij/zij/het heeft gemenstrueerd
- wij hebben gemenstrueerd
- jullie hebben gemenstrueerd
- zij hebben gemenstrueerd
Past perfect
- I had menstruated
- you had menstruated
- he/she/it had menstruated
- we had menstruated
- you had menstruated
- they had menstruated
Voltooid verleden tijd
- ik had gemenstrueerd
- jij had gemenstrueerd
- hij/zij/het had gemenstrueerd
- wij hadden gemenstrueerd
- jullie hadden gemenstrueerd
- zij hadden gemenstrueerd
Future
- I will menstruate
- you will menstruate
- he/she/it will menstruate
- we will menstruate
- you will menstruate
- they will menstruate
Toekomende tijd I
- ik zal menstrueren
- jij zult menstrueren
- hij/zij/het zal menstrueren
- wij zullen menstrueren
- jullie zullen menstrueren
- zij zullen menstrueren
Future perfect
- I will have menstruated
- you will have menstruated
- he/she/it will have menstruated
- we will have menstruated
- you will have menstruated
- they will have menstruated
Toekomende tijd II
- ik zal gemenstrueerd hebben
- jij zult gemenstrueerd hebben
- hij/zij/het zal gemenstrueerd hebben
- wij zullen gemenstrueerd hebben
- jullie zullen gemenstrueerd hebben
- zij zullen gemenstrueerd hebben
Conditional present
- I would menstruate
- you would menstruate
- he/she/it would menstruate
- we would menstruate
- you would menstruate
- they would menstruate
Conditionalis I
- ik zou menstrueren
- jij zou menstrueren
- hij/zij/het zou menstrueren
- wij zouden menstrueren
- jullie zouden menstrueren
- zij zouden menstrueren
Conditional perfect
- I would have menstruated
- you would have menstruated
- he/she/it would have menstruated
- we would have menstruated
- you would have menstruated
- they would have menstruated
Conditionalis II
- ik zou hebben gemenstrueerd
- jij zou hebben gemenstrueerd
- hij/zij/het zou hebben gemenstrueerd
- wij zouden hebben gemenstrueerd
- jullie zouden hebben gemenstrueerd
- zij zouden hebben gemenstrueerd
Imperative
- you menstruate
- you menstruate
Imperatief
- jij menstrueer
- jullie menstrueert