Vervoeging van mouth
Onbepaalde wijs (infinitief): to mouth
Engels
Nederlands
Present
- I mouth
- you mouth
- he/she/it mouths
- we mouth
- you mouth
- they mouth
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verbaliseer
- jij verbaliseert
- hij/zij/het verbaliseert
- wij verbaliseren
- jullie verbaliseren
- zij verbaliseren
Simple past
- I mouthed
- you mouthed
- he/she/it mouthed
- we mouthed
- you mouthed
- they mouthed
Onvoltooid verleden tijd
- ik verbaliseerde
- jij verbaliseerde
- hij/zij/het verbaliseerde
- wij verbaliseerden
- jullie verbaliseerden
- zij verbaliseerden
Present perfect
- I have mouthed
- you have mouthed
- he/she/it has mouthed
- we have mouthed
- you have mouthed
- they have mouthed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geverbaliseerd
- jij hebt geverbaliseerd
- hij/zij/het heeft geverbaliseerd
- wij hebben geverbaliseerd
- jullie hebben geverbaliseerd
- zij hebben geverbaliseerd
Past perfect
- I had mouthed
- you had mouthed
- he/she/it had mouthed
- we had mouthed
- you had mouthed
- they had mouthed
Voltooid verleden tijd
- ik had geverbaliseerd
- jij had geverbaliseerd
- hij/zij/het had geverbaliseerd
- wij hadden geverbaliseerd
- jullie hadden geverbaliseerd
- zij hadden geverbaliseerd
Future
- I will mouth
- you will mouth
- he/she/it will mouth
- we will mouth
- you will mouth
- they will mouth
Toekomende tijd I
- ik zal verbaliseren
- jij zult verbaliseren
- hij/zij/het zal verbaliseren
- wij zullen verbaliseren
- jullie zullen verbaliseren
- zij zullen verbaliseren
Future perfect
- I will have mouthed
- you will have mouthed
- he/she/it will have mouthed
- we will have mouthed
- you will have mouthed
- they will have mouthed
Toekomende tijd II
- ik zal geverbaliseerd hebben
- jij zult geverbaliseerd hebben
- hij/zij/het zal geverbaliseerd hebben
- wij zullen geverbaliseerd hebben
- jullie zullen geverbaliseerd hebben
- zij zullen geverbaliseerd hebben
Conditional present
- I would mouth
- you would mouth
- he/she/it would mouth
- we would mouth
- you would mouth
- they would mouth
Conditionalis I
- ik zou verbaliseren
- jij zou verbaliseren
- hij/zij/het zou verbaliseren
- wij zouden verbaliseren
- jullie zouden verbaliseren
- zij zouden verbaliseren
Conditional perfect
- I would have mouthed
- you would have mouthed
- he/she/it would have mouthed
- we would have mouthed
- you would have mouthed
- they would have mouthed
Conditionalis II
- ik zou hebben geverbaliseerd
- jij zou hebben geverbaliseerd
- hij/zij/het zou hebben geverbaliseerd
- wij zouden hebben geverbaliseerd
- jullie zouden hebben geverbaliseerd
- zij zouden hebben geverbaliseerd
Imperative
- you mouth
- you mouth
Imperatief
- jij verbaliseer
- jullie verbaliseert