Vervoeging van parcel

Vertaling: kavelen

Engels

Nederlands

Present

  • I parcel
  • you parcel
  • he/she/it parcels
  • we parcel
  • you parcel
  • they parcel

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kavel
  • jij kavelt
  • hij/zij/het kavelt
  • wij kavelen
  • jullie kavelen
  • zij kavelen

Simple past

  • I parceled; parcelled
  • you parceled; parcelled
  • he/she/it parceled; parcelled
  • we parceled; parcelled
  • you parceled; parcelled
  • they parceled; parcelled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kavelde
  • jij kavelde
  • hij/zij/het kavelde
  • wij kavelden
  • jullie kavelden
  • zij kavelden

Present perfect

  • I have parceled; parcelled
  • you have parceled; parcelled
  • he/she/it has parceled; parcelled
  • we have parceled; parcelled
  • you have parceled; parcelled
  • they have parceled; parcelled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekaveld
  • jij hebt gekaveld
  • hij/zij/het heeft gekaveld
  • wij hebben gekaveld
  • jullie hebben gekaveld
  • zij hebben gekaveld

Past perfect

  • I had parceled; parcelled
  • you had parceled; parcelled
  • he/she/it had parceled; parcelled
  • we had parceled; parcelled
  • you had parceled; parcelled
  • they had parceled; parcelled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekaveld
  • jij had gekaveld
  • hij/zij/het had gekaveld
  • wij hadden gekaveld
  • jullie hadden gekaveld
  • zij hadden gekaveld

Future

  • I will parcel
  • you will parcel
  • he/she/it will parcel
  • we will parcel
  • you will parcel
  • they will parcel

Toekomende tijd I

  • ik zal kavelen
  • jij zult kavelen
  • hij/zij/het zal kavelen
  • wij zullen kavelen
  • jullie zullen kavelen
  • zij zullen kavelen

Future perfect

  • I will have parceled; parcelled
  • you will have parceled; parcelled
  • he/she/it will have parceled; parcelled
  • we will have parceled; parcelled
  • you will have parceled; parcelled
  • they will have parceled; parcelled

Toekomende tijd II

  • ik zal gekaveld hebben
  • jij zult gekaveld hebben
  • hij/zij/het zal gekaveld hebben
  • wij zullen gekaveld hebben
  • jullie zullen gekaveld hebben
  • zij zullen gekaveld hebben

Conditional present

  • I would parcel
  • you would parcel
  • he/she/it would parcel
  • we would parcel
  • you would parcel
  • they would parcel

Conditionalis I

  • ik zou kavelen
  • jij zou kavelen
  • hij/zij/het zou kavelen
  • wij zouden kavelen
  • jullie zouden kavelen
  • zij zouden kavelen

Conditional perfect

  • I would have parceled; parcelled
  • you would have parceled; parcelled
  • he/she/it would have parceled; parcelled
  • we would have parceled; parcelled
  • you would have parceled; parcelled
  • they would have parceled; parcelled

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekaveld
  • jij zou hebben gekaveld
  • hij/zij/het zou hebben gekaveld
  • wij zouden hebben gekaveld
  • jullie zouden hebben gekaveld
  • zij zouden hebben gekaveld

Imperative

  • you parcel
  • you parcel

Imperatief

  • jij kavel
  • jullie kavelt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van parcel