Vervoeging van photograph
Onbepaalde wijs (infinitief): to photograph
Engels
Nederlands
Present
- I photograph
- you photograph
- he/she/it photographs
- we photograph
- you photograph
- they photograph
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fotografeer
- jij fotografeert
- hij/zij/het fotografeert
- wij fotograferen
- jullie fotograferen
- zij fotograferen
Simple past
- I photographed
- you photographed
- he/she/it photographed
- we photographed
- you photographed
- they photographed
Onvoltooid verleden tijd
- ik fotografeerde
- jij fotografeerde
- hij/zij/het fotografeerde
- wij fotografeerden
- jullie fotografeerden
- zij fotografeerden
Present perfect
- I have photographed
- you have photographed
- he/she/it has photographed
- we have photographed
- you have photographed
- they have photographed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefotografeerd
- jij hebt gefotografeerd
- hij/zij/het heeft gefotografeerd
- wij hebben gefotografeerd
- jullie hebben gefotografeerd
- zij hebben gefotografeerd
Past perfect
- I had photographed
- you had photographed
- he/she/it had photographed
- we had photographed
- you had photographed
- they had photographed
Voltooid verleden tijd
- ik had gefotografeerd
- jij had gefotografeerd
- hij/zij/het had gefotografeerd
- wij hadden gefotografeerd
- jullie hadden gefotografeerd
- zij hadden gefotografeerd
Future
- I will photograph
- you will photograph
- he/she/it will photograph
- we will photograph
- you will photograph
- they will photograph
Toekomende tijd I
- ik zal fotograferen
- jij zult fotograferen
- hij/zij/het zal fotograferen
- wij zullen fotograferen
- jullie zullen fotograferen
- zij zullen fotograferen
Future perfect
- I will have photographed
- you will have photographed
- he/she/it will have photographed
- we will have photographed
- you will have photographed
- they will have photographed
Toekomende tijd II
- ik zal gefotografeerd hebben
- jij zult gefotografeerd hebben
- hij/zij/het zal gefotografeerd hebben
- wij zullen gefotografeerd hebben
- jullie zullen gefotografeerd hebben
- zij zullen gefotografeerd hebben
Conditional present
- I would photograph
- you would photograph
- he/she/it would photograph
- we would photograph
- you would photograph
- they would photograph
Conditionalis I
- ik zou fotograferen
- jij zou fotograferen
- hij/zij/het zou fotograferen
- wij zouden fotograferen
- jullie zouden fotograferen
- zij zouden fotograferen
Conditional perfect
- I would have photographed
- you would have photographed
- he/she/it would have photographed
- we would have photographed
- you would have photographed
- they would have photographed
Conditionalis II
- ik zou hebben gefotografeerd
- jij zou hebben gefotografeerd
- hij/zij/het zou hebben gefotografeerd
- wij zouden hebben gefotografeerd
- jullie zouden hebben gefotografeerd
- zij zouden hebben gefotografeerd
Imperative
- you photograph
- you photograph
Imperatief
- jij fotografeer
- jullie fotografeert