Vervoeging van profit

Engels

Nederlands

Present

  • I profit
  • you profit
  • he/she/it profits
  • we profit
  • you profit
  • they profit

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik behaal
  • jij behaalt
  • hij/zij/het behaalt
  • wij behalen
  • jullie behalen
  • zij behalen

Simple past

  • I profited
  • you profited
  • he/she/it profited
  • we profited
  • you profited
  • they profited

Onvoltooid verleden tijd

  • ik behaalde
  • jij behaalde
  • hij/zij/het behaalde
  • wij behaalden
  • jullie behaalden
  • zij behaalden

Present perfect

  • I have profited
  • you have profited
  • he/she/it has profited
  • we have profited
  • you have profited
  • they have profited

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb behaald
  • jij hebt behaald
  • hij/zij/het heeft behaald
  • wij hebben behaald
  • jullie hebben behaald
  • zij hebben behaald

Past perfect

  • I had profited
  • you had profited
  • he/she/it had profited
  • we had profited
  • you had profited
  • they had profited

Voltooid verleden tijd

  • ik had behaald
  • jij had behaald
  • hij/zij/het had behaald
  • wij hadden behaald
  • jullie hadden behaald
  • zij hadden behaald

Future

  • I will profit
  • you will profit
  • he/she/it will profit
  • we will profit
  • you will profit
  • they will profit

Toekomende tijd I

  • ik zal behalen
  • jij zult behalen
  • hij/zij/het zal behalen
  • wij zullen behalen
  • jullie zullen behalen
  • zij zullen behalen

Future perfect

  • I will have profited
  • you will have profited
  • he/she/it will have profited
  • we will have profited
  • you will have profited
  • they will have profited

Toekomende tijd II

  • ik zal behaald hebben
  • jij zult behaald hebben
  • hij/zij/het zal behaald hebben
  • wij zullen behaald hebben
  • jullie zullen behaald hebben
  • zij zullen behaald hebben

Conditional present

  • I would profit
  • you would profit
  • he/she/it would profit
  • we would profit
  • you would profit
  • they would profit

Conditionalis I

  • ik zou behalen
  • jij zou behalen
  • hij/zij/het zou behalen
  • wij zouden behalen
  • jullie zouden behalen
  • zij zouden behalen

Conditional perfect

  • I would have profited
  • you would have profited
  • he/she/it would have profited
  • we would have profited
  • you would have profited
  • they would have profited

Conditionalis II

  • ik zou hebben behaald
  • jij zou hebben behaald
  • hij/zij/het zou hebben behaald
  • wij zouden hebben behaald
  • jullie zouden hebben behaald
  • zij zouden hebben behaald

Imperative

  • you profit
  • you profit

Imperatief

  • jij behaal
  • jullie behaalt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van profit