Vervoeging van pulse
Onbepaalde wijs (infinitief): to pulse
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it pulses
- they pulse
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het pulseert
- zij pulseren
Simple past
- he/she/it pulsed
- they pulsed
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het pulseerde
- zij pulseerden
Present perfect
- he/she/it has pulsed
- they have pulsed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gepulseerd
- zij hebben gepulseerd
Past perfect
- he/she/it had pulsed
- they had pulsed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gepulseerd
- zij hadden gepulseerd
Future
- he/she/it will pulse
- they will pulse
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal pulseren
- zij zult pulseren
Future perfect
- he/she/it will have pulsed
- they will have pulsed
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gepulseerd hebben
- zij zult gepulseerd hebben
Conditional present
- he/she/it would pulse
- they would pulse
Conditionalis I
- hij/zij/het zal pulseren
- zij zullen pulseren
Conditional perfect
- he/she/it would have pulsed
- they would have pulsed
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gepulseerd
- zij zullen hebben gepulseerd