Vervoeging van put
Onbepaalde wijs (infinitief): to put
36 alternatieve vertalingen
- aanbreken
- aanspannen
- aanzetten
- beleggen
- betuigen
- brengen
- deponeren
- doen
- encadreren
- inkleden
- inlijsten
- investeren
- koetsen
- lijsten
- neerleggen
- opperen
- opstellen
- ordenen
- plaatsen
- rangschikken
- rusten
- schikken
- steken
- stellen
- stoppen
- structureren
- uitdrukken
- uiten
- uitspreken
- uitzetten
- vastleggen
- vastzetten
- vellen
- verwoorden
- voorleggen
- zetten
Engels
Nederlands
Present
- I put
- you put
- he/she/it puts
- we put
- you put
- they put
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leg
- jij legt
- hij/zij/het legt
- wij leggen
- jullie leggen
- zij leggen
Simple past
- I put
- you put
- he/she/it put
- we put
- you put
- they put
Onvoltooid verleden tijd
- ik legde
- jij legde
- hij/zij/het legde
- wij legden
- jullie legden
- zij legden
Present perfect
- I have put
- you have put
- he/she/it has put
- we have put
- you have put
- they have put
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelegd
- jij hebt gelegd
- hij/zij/het heeft gelegd
- wij hebben gelegd
- jullie hebben gelegd
- zij hebben gelegd
Past perfect
- I had put
- you had put
- he/she/it had put
- we had put
- you had put
- they had put
Voltooid verleden tijd
- ik had gelegd
- jij had gelegd
- hij/zij/het had gelegd
- wij hadden gelegd
- jullie hadden gelegd
- zij hadden gelegd
Future
- I will put
- you will put
- he/she/it will put
- we will put
- you will put
- they will put
Toekomende tijd I
- ik zal leggen
- jij zult leggen
- hij/zij/het zal leggen
- wij zullen leggen
- jullie zullen leggen
- zij zullen leggen
Future perfect
- I will have put
- you will have put
- he/she/it will have put
- we will have put
- you will have put
- they will have put
Toekomende tijd II
- ik zal gelegd hebben
- jij zult gelegd hebben
- hij/zij/het zal gelegd hebben
- wij zullen gelegd hebben
- jullie zullen gelegd hebben
- zij zullen gelegd hebben
Conditional present
- I would put
- you would put
- he/she/it would put
- we would put
- you would put
- they would put
Conditionalis I
- ik zou leggen
- jij zou leggen
- hij/zij/het zou leggen
- wij zouden leggen
- jullie zouden leggen
- zij zouden leggen
Conditional perfect
- I would have put
- you would have put
- he/she/it would have put
- we would have put
- you would have put
- they would have put
Conditionalis II
- ik zou hebben gelegd
- jij zou hebben gelegd
- hij/zij/het zou hebben gelegd
- wij zouden hebben gelegd
- jullie zouden hebben gelegd
- zij zouden hebben gelegd
Imperative
- you put
- you put
Imperatief
- jij leg
- jullie legt