Engels

Nederlands

Present

  • I rebound
  • you rebound
  • he/she/it rebounds
  • we rebound
  • you rebound
  • they rebound

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik veer
  • jij veert
  • hij/zij/het veert
  • wij veren
  • jullie veren
  • zij veren

Simple past

  • I rebounded
  • you rebounded
  • he/she/it rebounded
  • we rebounded
  • you rebounded
  • they rebounded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik veerde
  • jij veerde
  • hij/zij/het veerde
  • wij veerden
  • jullie veerden
  • zij veerden

Present perfect

  • I have rebounded
  • you have rebounded
  • he/she/it has rebounded
  • we have rebounded
  • you have rebounded
  • they have rebounded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geveerd
  • jij hebt geveerd
  • hij/zij/het heeft geveerd
  • wij hebben geveerd
  • jullie hebben geveerd
  • zij hebben geveerd

Past perfect

  • I had rebounded
  • you had rebounded
  • he/she/it had rebounded
  • we had rebounded
  • you had rebounded
  • they had rebounded

Voltooid verleden tijd

  • ik had geveerd
  • jij had geveerd
  • hij/zij/het had geveerd
  • wij hadden geveerd
  • jullie hadden geveerd
  • zij hadden geveerd

Future

  • I will rebound
  • you will rebound
  • he/she/it will rebound
  • we will rebound
  • you will rebound
  • they will rebound

Toekomende tijd I

  • ik zal veren
  • jij zult veren
  • hij/zij/het zal veren
  • wij zullen veren
  • jullie zullen veren
  • zij zullen veren

Future perfect

  • I will have rebounded
  • you will have rebounded
  • he/she/it will have rebounded
  • we will have rebounded
  • you will have rebounded
  • they will have rebounded

Toekomende tijd II

  • ik zal geveerd hebben
  • jij zult geveerd hebben
  • hij/zij/het zal geveerd hebben
  • wij zullen geveerd hebben
  • jullie zullen geveerd hebben
  • zij zullen geveerd hebben

Conditional present

  • I would rebound
  • you would rebound
  • he/she/it would rebound
  • we would rebound
  • you would rebound
  • they would rebound

Conditionalis I

  • ik zou veren
  • jij zou veren
  • hij/zij/het zou veren
  • wij zouden veren
  • jullie zouden veren
  • zij zouden veren

Conditional perfect

  • I would have rebounded
  • you would have rebounded
  • he/she/it would have rebounded
  • we would have rebounded
  • you would have rebounded
  • they would have rebounded

Conditionalis II

  • ik zou hebben geveerd
  • jij zou hebben geveerd
  • hij/zij/het zou hebben geveerd
  • wij zouden hebben geveerd
  • jullie zouden hebben geveerd
  • zij zouden hebben geveerd

Imperative

  • you rebound
  • you rebound

Imperatief

  • jij veer
  • jullie veert

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van rebound