Engels

Nederlands

Present

  • I spend
  • you spend
  • he/she/it spends
  • we spend
  • you spend
  • they spend

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdrijf
  • jij verdrijft
  • hij/zij/het verdrijft
  • wij verdrijven
  • jullie verdrijven
  • zij verdrijven

Simple past

  • I spent
  • you spent
  • he/she/it spent
  • we spent
  • you spent
  • they spent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdreef
  • jij verdreef
  • hij/zij/het verdreef
  • wij verdreven
  • jullie verdreven
  • zij verdreven

Present perfect

  • I have spent
  • you have spent
  • he/she/it has spent
  • we have spent
  • you have spent
  • they have spent

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdreven
  • jij hebt verdreven
  • hij/zij/het heeft verdreven
  • wij hebben verdreven
  • jullie hebben verdreven
  • zij hebben verdreven

Past perfect

  • I had spent
  • you had spent
  • he/she/it had spent
  • we had spent
  • you had spent
  • they had spent

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdreven
  • jij had verdreven
  • hij/zij/het had verdreven
  • wij hadden verdreven
  • jullie hadden verdreven
  • zij hadden verdreven

Future

  • I will spend
  • you will spend
  • he/she/it will spend
  • we will spend
  • you will spend
  • they will spend

Toekomende tijd I

  • ik zal verdrijven
  • jij zult verdrijven
  • hij/zij/het zal verdrijven
  • wij zullen verdrijven
  • jullie zullen verdrijven
  • zij zullen verdrijven

Future perfect

  • I will have spent
  • you will have spent
  • he/she/it will have spent
  • we will have spent
  • you will have spent
  • they will have spent

Toekomende tijd II

  • ik zal verdreven hebben
  • jij zult verdreven hebben
  • hij/zij/het zal verdreven hebben
  • wij zullen verdreven hebben
  • jullie zullen verdreven hebben
  • zij zullen verdreven hebben

Conditional present

  • I would spend
  • you would spend
  • he/she/it would spend
  • we would spend
  • you would spend
  • they would spend

Conditionalis I

  • ik zou verdrijven
  • jij zou verdrijven
  • hij/zij/het zou verdrijven
  • wij zouden verdrijven
  • jullie zouden verdrijven
  • zij zouden verdrijven

Conditional perfect

  • I would have spent
  • you would have spent
  • he/she/it would have spent
  • we would have spent
  • you would have spent
  • they would have spent

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdreven
  • jij zou hebben verdreven
  • hij/zij/het zou hebben verdreven
  • wij zouden hebben verdreven
  • jullie zouden hebben verdreven
  • zij zouden hebben verdreven

Imperative

  • you spend
  • you spend

Imperatief

  • jij verdrijf
  • jullie verdrijft

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van spend