Vervoeging van tax
Onbepaalde wijs (infinitief): to tax
Engels
Nederlands
Present
- I tax
- you tax
- he/she/it taxes
- we tax
- you tax
- they tax
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sla aan
- jij slaat aan
- hij/zij/het slaat aan
- wij slaan aan
- jullie slaan aan
- zij slaan aan
Simple past
- I taxed
- you taxed
- he/she/it taxed
- we taxed
- you taxed
- they taxed
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloeg aan
- jij sloeg aan
- hij/zij/het sloeg aan
- wij sloegen aan
- jullie sloegen aan
- zij sloegen aan
Present perfect
- I have taxed
- you have taxed
- he/she/it has taxed
- we have taxed
- you have taxed
- they have taxed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeslagen
- jij hebt aangeslagen
- hij/zij/het heeft aangeslagen
- wij hebben aangeslagen
- jullie hebben aangeslagen
- zij hebben aangeslagen
Past perfect
- I had taxed
- you had taxed
- he/she/it had taxed
- we had taxed
- you had taxed
- they had taxed
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeslagen
- jij had aangeslagen
- hij/zij/het had aangeslagen
- wij hadden aangeslagen
- jullie hadden aangeslagen
- zij hadden aangeslagen
Future
- I will tax
- you will tax
- he/she/it will tax
- we will tax
- you will tax
- they will tax
Toekomende tijd I
- ik zal aanslaan
- jij zult aanslaan
- hij/zij/het zal aanslaan
- wij zullen aanslaan
- jullie zullen aanslaan
- zij zullen aanslaan
Future perfect
- I will have taxed
- you will have taxed
- he/she/it will have taxed
- we will have taxed
- you will have taxed
- they will have taxed
Toekomende tijd II
- ik zal aangeslagen hebben
- jij zult aangeslagen hebben
- hij/zij/het zal aangeslagen hebben
- wij zullen aangeslagen hebben
- jullie zullen aangeslagen hebben
- zij zullen aangeslagen hebben
Conditional present
- I would tax
- you would tax
- he/she/it would tax
- we would tax
- you would tax
- they would tax
Conditionalis I
- ik zou aanslaan
- jij zou aanslaan
- hij/zij/het zou aanslaan
- wij zouden aanslaan
- jullie zouden aanslaan
- zij zouden aanslaan
Conditional perfect
- I would have taxed
- you would have taxed
- he/she/it would have taxed
- we would have taxed
- you would have taxed
- they would have taxed
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeslagen
- jij zou hebben aangeslagen
- hij/zij/het zou hebben aangeslagen
- wij zouden hebben aangeslagen
- jullie zouden hebben aangeslagen
- zij zouden hebben aangeslagen
Imperative
- you tax
- you tax
Imperatief
- jij sla aan
- jullie slaat aan